ECLI:NL:RBDHA:2017:6138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17/9353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag en systematische tekortkomingen in Duitsland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwistte deze verantwoordelijkheid en stelde dat Zwitserland verantwoordelijk was, omdat hij daar eerder asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk was, aangezien Duitsland niet binnen de uiterste overdrachtstermijn aan Zwitserland had overgedragen.

Eiser voerde aan dat er systematische tekortkomingen waren in de Duitse asielprocedure, waaronder een gebrek aan gefinancierde rechtsbijstand en gebrekkige voorlichting voor asielzoekers. De rechtbank verwierp deze argumenten, omdat de wetgeving in Duitsland voldoende waarborgen biedt voor toegang tot rechtsbijstand en dat eiser niet had aangetoond dat zijn rechten niet gewaarborgd waren. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet kon slagen en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor asielzoekers om hun claims adequaat te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat de bepalingen van de Europese richtlijnen voldoende bescherming bieden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9353
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. Y. Tamer,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 mei 2017 waarbij zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer AWB 17/9354, plaatsgevonden op 18 mei 2017. Eiser is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Eiser betwist de verantwoordelijkheid van Duitsland. Hij stelt dat niet Duitsland maar Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat hij daar eerder asiel heeft aangevraagd. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Niet in geschil is dat Duitsland op 5 mei 2015 aan Zwitserland een terugnameverzoek heeft gericht en dat daarop niet is gereageerd, zodat de verantwoordelijkheid van Zwitserland op 19 mei 2015 is komen vast te staan op grond van artikel 25, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Evenmin is echter in geschil dat Duitsland er niet in is geslaagd om eiser binnen de zogenoemde uiterste overdrachtstermijn aan Zwitserland over te dragen, zodat gelet op artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid alsnog bij Duitsland is komen te liggen.
3. Eiser betoogt subsidiair dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om van overdracht aan Duitsland af te zien op de grond dat daar sprake is van systematische tekortkomingen. Volgens eiser is sprake van een gebrek aan gefinancierde rechtshulp, een te korte asielprocedure, gebrekkige voorlichting voor asielzoekers voorafgaand aan de asielprocedure en van gebruikmaking van onervaren tolken en vertalers. Ter onderbouwing wijst hij op het ‘Country Report: Germany, 2016 Update’ van
AIDAvan maart 2017 en op het ‘Memorandum für faire und sorgfältige Asylverfahren in Deutschland’ van
PRO ASYLvan november 2016.
4. Eisers stelling dat sprake is van systematische tekortkomingen omdat niet in alle gevallen wordt voorzien in gefinancierde rechtsbijstand, kan niet worden gevolgd. Zowel artikel 27, zesde lid, van de Dublinverordening, als artikel 20, derde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) staat immers toe dat de toegang tot gefinancierde rechtsbijstand afhankelijk kan worden gesteld van de reële kans van slagen van de procedure. De kans van slagen dient te worden beoordeeld door de onafhankelijke rechter of een andere bevoegde instantie. Als een andere instantie de beoordeling verricht, dient die beoordeling vatbaar te zijn voor beroep bij de rechter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan die bepalingen in Duitsland niet wordt voldaan. Aldus is eisers stelling dat het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel niet zou zijn gewaarborgd ook niet aannemelijk. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van strijd met de artikelen 46 van de Procedurerichtlijn en 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
5. Voor zover eiser aanvoert dat de Duitse asielprocedure systematische gebreken kent omdat deze te kort is en omdat er een gebrek is aan voorlichting en aan voldoende kundige beslisambtenaren, tolken en vertalers is, oordeelt de rechtbank dat eiser deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door eiser aangehaalde passage uit het rapport van
AIDA, waarin wordt verwezen naar het rapport van
PRO ASYL, blijkt weliswaar dat deze aspecten als aandachtspunten worden genoemd, maar niet dat deze feitelijk en op grote schaal leiden tot gebrekkige besluitvorming. Ook overigens blijkt niet dat eiser in voorkomende gevallen niet zou kunnen klagen bij de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Duitsland. Eiser heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van strijd met de artikelen 10, 11 en 12 van de Procedurerichtlijn. Voor zover eiser een beroep doet op het rapport van ‘de Alliantie’, stelt de rechtbank vast dat hieruit een lang citaat in de Duitse taal is opgenomen terwijl eiser niet heeft gesubstantieerd welke passages daaruit relevant zijn. Reeds daarom wordt aan dat beroep voorbijgegaan.
6. Eiser heeft ten slotte een beroep gedaan op artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze bepaling heeft geen rechtstreekse werking omdat de inhoud ervan niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, maar slechts beleidskaders bevat voor de lidstaten. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, op 18 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.