ECLI:NL:RBDHA:2017:6092
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de Staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening.
Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder geregistreerd was in Italië en een asielverzoek had ingediend in Duitsland. Duitsland had op 13 december 2016 de asielaanvraag van eiser afgewezen, omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken en niet was verschenen bij zijn gehoor. Nederland had op 2 april 2017 een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat op 4 april 2017 werd aanvaard.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat zijn aanvraag in Duitsland geen kans van slagen had en dat hij naar Marokko zou worden teruggestuurd. De rechtbank benadrukte dat in de Dublinprocedure enkel de verantwoordelijke lidstaat wordt vastgesteld en dat de inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek in Duitsland zal plaatsvinden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.