ECLI:NL:RBDHA:2017:6090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
17 5191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering reguliere verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van mvv-nareis en standstill-bepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2017 een mondelinge uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een reguliere verblijfsvergunning voor een Turkse eiser die als zelfstandige wilde werken. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 23 februari 2017 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich had laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E. Kaya, en dat de staatssecretaris zich had laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) niet als zelfstandige afwijzingsgrond was gehanteerd. De kern van de zaak was of de eiser voldeed aan de vereisten voor de gevraagde verblijfsvergunning, los van het ontbreken van een mvv. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had beoordeeld dat de door de eiser te verrichten arbeid als zelfstandige geen wezenlijk Nederlands economisch belang diende, en dat er geen sprake was van schending van de standstill-bepaling.

De rechtbank oordeelde verder dat het documentatievereiste niet in strijd was met de standstill-bepaling en dat de eiser niet kon worden gevolgd in zijn betoog dat zijn ondernemingsplan ten onrechte niet voor advies was voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken. De rechtbank kwam tot de slotsom dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor de verblijfsvergunning, en dat het bezwaar als kennelijk ongegrond kon worden beoordeeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/5191
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

gemachtigde: mr. E. Köse,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Talsma.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 februari 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Kaya, als kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. De rechtbank overweegt dat uit de besluitvorming van verweerder volgt dat het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) niet als zelfstandige afwijzingsgrond is gehanteerd. Beoordeeld moet daarom worden of eiser - los van het ontbreken van een mvv – aan de vereisten voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning voldoet. Verweerder heeft in dit kader terecht beoordeeld of met de door eiser te verrichten arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat vreemdelingen al op 1 januari 1973 slechts voor toelating voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in aanmerking kwamen als zij met hun aanwezigheid een Nederlands belang dienden. Van schending van de standstill-bepaling op dit punt is geen sprake.
3. Evenmin is volgens vaste jurisprudentie het documentatievereiste in strijd met de standstill-bepaling.
4. Uit het aanvraagformulier en het beleid van verweerder blijkt duidelijk welke stukken een vreemdeling dient over te leggen en waaraan deze stukken moeten voldoen om zijn ondernemingsplan te onderbouwen. Het beroep van eiser dat hem ten onrechte in bezwaar geen nadere termijn is gegund om zijn aanvraag te completeren kan daarom niet slagen.
5. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat verweerder het ondernemingsplan ten onrechte niet voor advies heeft voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken, nu sprake was van een onmiskenbaar incompleet ondernemingsplan.
6. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven, en verweerder daarom terecht eiser het mvv-vereiste heeft tegengeworpen.
7. Verweerder heeft het bezwaar als kennelijk ongegrond mogen beoordelen en van het horen van eiser mogen afzien, gelet op het primaire besluit en de omstandigheid dat eiser in bezwaar heeft nagelaten zijn ondernemingsplan met stukken te onderbouwen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 15 mei 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.