ECLI:NL:RBDHA:2017:5976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en duurzaamheid van arbeidsvermogen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 mei 2017, wordt de zaak behandeld van eiseres die een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), niet voldoende heeft aangetoond dat het ontbreken van arbeidsvermogen van eiseres duurzaam is. Eiseres, geboren in 1995, heeft een autistische stoornis en PTSS, en is volledig afhankelijk van haar moeder voor haar functioneren buitenshuis. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat er geen duurzaam arbeidsvermogen was, maar de rechtbank stelt dat verweerder niet zonder arbeidskundig onderzoek mag concluderen dat er geen duurzaamheid is. De rechtbank wijst op de gebrekkige besluitvorming van verweerder en geeft aan dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen niet enkel kan worden gebaseerd op de afhankelijkheid van de moeder. De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om de geconstateerde gebreken te herstellen, waarbij ook nieuwe medische informatie van eiseres moet worden betrokken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1720

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Tason Avila),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Bij besluit van 2 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en dit beroep nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar begeleidster, [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1995. In september 2014 is zij, na het behalen van een gymnasiumdiploma, gestart met de – hoger beroepsonderwijs (HBO) – opleiding biologie en medisch laboratoriumonderzoek. Deze opleiding heeft zij wegens angstklachten in januari 2015 gestaakt. Op 13 mei 2015 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wajong ingediend.
2.1
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op 21 juli 2015 is eiseres verschenen op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts E.M.C. Kirch-van Straaten. Deze verzekeringsarts is, zo blijkt uit het medisch onderzoeksverslag van dezelfde datum, op grond van haar onderzoeksbevindingen tot de conclusie gekomen dat bij eiseres op haar achttiende verjaardag sprake was van een beperking van de belastbaarheid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Eiseres is gediagnosticeerd met een autistische stoornis en met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en is wat betreft het functioneren buitenshuis volledig afhankelijk van haar moeder. Hierdoor is eiseres niet in staat naar een werkgever toe te gaan, als gevolg waarvan volgens de primaire verzekeringsarts vastgesteld kan worden dat eiseres ten tijde van de medische beoordeling niet over arbeidsvermogen beschikt. Het ontbreken van arbeidsvermogen wordt door de primaire verzekeringsarts echter niet duurzaam geacht, omdat de verwachting is dat de medische situatie, en daarmee de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, op zeer lange termijn, na behandeling, zal verbeteren.
2.2
Onder verwijzing naar het hiervoor genoemde door de primaire verzekeringsarts verrichte onderzoek is eiseres een uitkering ingevolge de Wajong bij het primaire besluit geweigerd op de grond dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is te achten.
3.1
Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) S.M. Lustenhouwer op 8 januari 2016 een medische rapportage uitgebracht. Die is gebaseerd op dossieronderzoek en het met de primaire verzekeringsarts gepleegde overleg. Op basis van de heroverweging komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de primaire verzekeringsarts zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiseres niet duurzaam is. Van het ontbreken van werknemersvaardigheden – omdat eiseres niet zonder haar moeder kan reizen – valt volgens de verzekeringsarts b&b te verwachten dat daarin door middel van de op de angstklachten van eiseres gerichte behandeling alsook het bevorderen van het zelfstandig functioneren, verbetering zal optreden.
3.2
In de aanvullende medische rapportage van 29 januari 2016 is door de verzekeringsarts b&b gereageerd op de door eiseres overgelegde brief van 21 januari 2016 van L. van Vliet (GZ-psycholoog, GGZ Rivierduinen en Centrum Autisme), mede namens W. Donkers (sociaal psychiatrisch verpleegkundige, GGZ Rivierduinen en Centrum Autisme), en voor gezien ondertekend door M. van der Velden (psychiater, GGZ Rivierduinen en Centrum Autisme). In de overgelegde informatie ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding tot wijziging van het eerder met betrekking tot het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen ingenomen standpunt. Volgens de verzekeringsarts b&b sluit de overgelegde informatie juist aan bij de door haar in de rapportage van 8 januari 2016 weergegeven conclusie, namelijk dat er gelet op de bij eiseres aanwezige autismestoornis sprake is van blijvende beperkingen, maar dat evenwel mogelijkheden bestaan tot verbetering van in het bijzonder de angstklachten. Bij een vermindering van de angstklachten en een verbetering van het zelfstandig functioneren zal eiseres minder afhankelijk zijn van haar moeder, waardoor mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zullen ontstaan, aldus de verzekeringsarts b&b.
3.3
Op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts b&b heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
4.1
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft zich – verkort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verweerder het ontbreken van arbeidsvermogen ten onrechte niet duurzaam heeft geacht. Ten onrechte wordt door verweerder verondersteld dat verbetering en verdere ontwikkeling in (werknemers)vaardigheden niet uit te sluiten zijn. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende onderbouwd dat en waarom behandeling ertoe kan leiden dat verbetering in de (medische) situatie optreedt, zodat voldoende bestendige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen worden ontwikkeld.
4.2
In reactie op het door eiseres in haar beroepschrift aangevoerde heeft de verzekeringsarts b&b op 12 augustus 2016 een (aanvullend) rapport opgesteld. In dat rapport heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat niet ter discussie staat dat bij eiseres sprake is van een (blijvende) autismestoornis die tot beperkingen leidt. Verder heeft de verzekeringsarts b&b nader toegelicht dat de vaststelling dat ten tijde van de medische beoordeling bij eiseres geen sprake was van arbeidsvermogen, gebaseerd is op de omstandigheid dat eiseres bij het functioneren buitenshuis volledig afhankelijk is van haar moeder. Nu van de moeder niet gevergd kan worden dat zij eiseres elke keer begeleidt bij het reizen van en naar een werkplek, heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat werknemersvaardigheden ontbraken, en daarmee dus ook arbeidsvermogen. Hierbij is door de primaire verzekeringsarts aangegeven dat wanneer eiseres door iemand anders dan haar moeder begeleid kan worden, het ontbreken van werknemersvaardigheden zal komen te vervallen en alsdan sprake zal zijn van arbeidsvermogen. Uit de informatie van de behandelend sector volgt volgens de verzekeringsarts b&b ook dat ernaar gestreefd wordt eiseres minder afhankelijk van haar moeder te laten functioneren. Daarnaast acht de verzekeringsarts b&b verbetering van de angstklachten mogelijk middels behandeling. In de door eiseres als bijlagen bij het beroepschrift overgelegde (medische) informatie is volgens de verzekeringsarts b&b geen steun te vinden voor de stelling dat geen verbetering zal optreden in de mate waarop eiseres afhankelijk is van de moeder.
4.3
In het (aanvullende) rapport van 17 januari 2017 heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat de bij brief van 13 september 2016 door eiseres overgelegde informatie (te weten, een brief van 20 juli 2016 van voornoemde L. van Vliet, een brief van 11 juli 2016 van M. van Wissen, orthopedagoog en zorgcoördinator bij Prodeba en een brief van 11 augustus 2016 van de zijde van het Uwv) geen aanleiding geeft tot een ander oordeel ten aanzien van (het ontbreken van) de duurzaamheid. Volgens de verzekeringsarts b&b bevestigen de gegevens de conclusie dat verbetering mogelijk is. Met behandeling en begeleiding kan eiseres minder afhankelijk van moeder worden, aldus de verzekeringsarts b&b.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
In de Wet van 2 juli 2014 tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en ondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet, Stb. 2014, 270) is geregeld dat de Wajong met ingang van 1 januari 2015 alleen nog toegankelijk is voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
5.2
Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag dat hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Ingevolge artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Ingevolge artikel 1a:1, zesde lid, van de Wajong wordt de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.
5.3
Deze nadere regels zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Ingevolge van artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit wordt de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit stelt de verzekeringsarts bij een beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong, vast of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken duurzaam zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit strekt het arbeidsdeskundig onderzoek tot vaststelling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten tijde van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen geen arbeidsvermogen had. Alleen de duurzaamheid van de afwezigheid van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie houdt partijen verdeeld. Gelet op artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong, moet worden beoordeeld of eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Bij die beoordeling zijn de voorwaarden, vermeld in artikel 1a, eerste lid, onder a tot en met d, van het Schattingsbesluit van belang. Wordt aan één van de vier voorwaarden door een
‘rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling’(artikel 1a:1 Wajong) niet voldaan, dan is geen sprake van arbeidsvermogen en moet vervolgens de duurzaamheid van het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie worden beoordeeld. Het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
7.1
Voor de beoordeling of iemand voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een Wajong-uitkering maakt verweerder gebruik van de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. Voor de toepassing van de SMBA-systematiek heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) ontwikkeld. Blijkens de toelichting betreft dit Compendium deels een werkinstructie/naslagwerk en deels een beschrijving van verweerders beleid.
In Bijlage 1 (‘Duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen’) van het Compendium is het beoordelingskader van het aspect duurzaamheid opgenomen. Volgens de inleiding van deze Bijlage 1 betreft het een hulpmiddel voor verzekeringsarts en arbeidsdeskundige om te bepalen of er al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Bij de oordeelsvorming wordt het volgende stappenplan gebruikt.
Stap 1 – voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 – voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
 er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
 de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 – voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij tenminste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
 het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
 het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
 het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.
7.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval de situatie als omschreven in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder b (niet beschikken over basale werknemersvaardigheden), van het Schattingsbesluit zich voordoet en dat er daarom geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. De afweging dat eiseres ten tijde van de medische beoordeling niet over arbeidsvermogen beschikte, is volgens verweerder nadrukkelijk gekoppeld aan de op dat moment aanwezige afhankelijkheid van de moeder. Als die afhankelijkheid ophoudt te bestaan en eiseres kan worden begeleid door iemand anders dan haar moeder, dan zal geen sprake meer zijn van het ontbreken van basale werknemersvaardigheden. Dit volgt uit zowel de rapportages van de verzekeringsartsen als uit het verhandelde ter zitting.
7.3
Voorts volgt uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b dat volgens haar met behandeling en begeleiding verbetering mogelijk is. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt stelt dat de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen ontbreekt, omdat behandelmogelijkheden aanwezig zijn, waarvan verwacht mag worden dat die leiden tot een toename van de bekwaamheden van eiseres. Uit het in het kader van de hiervoor weergegeven oordeelsvorming te volgen stappenplan zal in die situatie overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige plaatsvinden om vast te stellen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat niet is overgegaan tot inschakeling van een arbeidsdeskundige, nu op grond van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling reeds was komen vast te staan dat eiseres op dat moment niet tot het verrichten van enige werkzaamheden, dan wel een taak, in staat was, zodat een aanvullend arbeidskundig onderzoek weinig zinvol werd geacht.
7.4
De rechtbank stelt voorop dat het gegeven dat bij eiseres het ontbreken van arbeidsmogelijkheden is aangenomen, verweerder niet ontslaat van de verplichting om reeds in het stadium van een aanvraag om een Wajong-uitkering te beoordelen of sprake is van het duurzaam ontbreken van die arbeidsmogelijkheden. Dat de beoordeling van de duurzaamheid ook in een later stadium, al dan niet op verzoek van eiseres kan worden beoordeeld, doet hieraan niet af.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van de situatie van het ontbreken van basale werknemersvaardigheden niet zonder arbeidskundig onderzoek mogen concluderen dat geen sprake zal zijn van duurzaamheid. De criteria van het niet over basale werknemersvaardigheden beschikken hebben een deels arbeidskundig karakter dat, naar het oordeel van de rechtbank, hier ziet op de vorm van begeleiding van eiseres. Het is daarom mede aan de arbeidsdeskundige (in samenspraak met de verzekeringsarts) om te onderzoeken of, en zo ja met welke begeleiding, kan worden bewerkstelligd dat eiseres komt te beschikken over basale werknemersvaardigheden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verweerder de beoordeling van het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen naar haar oordeel niet enkel heeft mogen baseren op de begeleiding door en afhankelijkheid van de moeder van eiseres. Verweerder heeft gelet op het voorgaande het duurzaam ontbreken van arbeidsmogelijkheden onvoldoende zorgvuldig onderzocht. De rechtbank acht de besluitvorming van verweerder op dit punt dan ook onzorgvuldig voorbereid.
7.6
Dat bij de beoordeling van de duurzaamheid van de afwezigheid van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie sprake is van verwevenheid tussen de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling blijkt overigens ook uit de door verweerder zelf gehanteerde vaste gedragslijn, zoals neergelegd in het Compendium. Zo is in de toelichting op pagina 69 van het Compendium opgenomen: ‘
Een uitspraak over de (on)mogelijkheid in de toekomst arbeidsvermogen te ontwikkelen is in beginsel een zaak voor verzekeringsarts en arbeidsdeskundige samen. Of er sprake is van arbeidsvermogen wordt immers niet uitsluitend door belastbaarheidsaspecten bepaald.’
Bij de toelichting op het stappenplan om te beoordelen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, is op pagina 72 daarnaast opgenomen: ‘
Als sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden is het in eerste instantie aan de verzekeringsarts om aan te geven of cliënt op enig moment wel over benutbare mogelijkheden zal kunnen beschikken. Is dat het geval, dan beoordelen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige samen of het al dan niet uitgesloten is dat cliënt aan elk van de vier criteria zal kunnen voldoen om van arbeidsvermogen te kunnen spreken. Verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrekken bij die beoordeling per criterium de relevante beoordelingspunten.’
7.7
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de vraag of zich hier ook een (de) situatie(s) als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder a (geen taak kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie), en/of c (niet aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een uur) en/of d (niet ten minste vier uur per dag belastbaar zijn) van het Schattingsbesluit voordoet(n), door verweerder in het midden is gelaten. De rechtbank overweegt in dit verband dat, ook indien zou komen vast te staan dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op grond van de situatie van artikel 1a, eerste lid, onder b, van het Schattingsbesluit niet duurzaam is, dat niet wegneemt dat zich de situatie van artikel 1a, eerste lid, onder a en/of c, en/of d, van het Schattingsbesluit kan voordoen, en dat op die grond zou kunnen worden aangenomen dat mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (duurzaam) ontbreken. Er hoeft immers maar aan één van de vier criteria uit artikel 1a:1, eerste lid, van het Schattingsbesluit te worden voldaan voor het aannemen van afwezigheid van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De rechtbank is van oordeel dat uit het Schattingsbesluit en uit artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een motiveringsplicht voor verweerder volgt voor wat betreft het vaststellen van het bestaan van de mogelijkheid tot ontwikkeling van arbeidsparticipatie. Deze motiveringsplicht houdt ook in dat moet worden weergegeven op welke in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde aspecten wel, en op welke geen ontwikkeling valt te verwachten. Ook op dit punt is de besluitvorming van verweerder gebrekkig.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder de punten 7.5 en 7.7 geconstateerde gebreken te herstellen. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Ingevolge artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Hierbij dient door verweerder ook de – zoals ter terechtzitting is besproken – (nog) door eiseres over te leggen medische informatie met betrekking tot (het doel van) de EMDR-behandeling die zij thans ondergaat te worden betrokken. De termijn waarbinnen eiseres vorenbedoelde informatie aan de rechtbank dient te overleggen wordt bepaald op twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen wordt bepaald op zes weken na ontvangst van vorenbedoelde informatie.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze uitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Indien verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb de gelegenheid geven te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
 draagt eiseres op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak nadere informatie aan de rechtbank over te leggen zoals hierboven onder punt 8 omschreven;
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na ontvangst van de door eiseres verstrekte nadere informatie het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter, en mr. A.L. Frenkel en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.