ECLI:NL:RBDHA:2017:5908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
NL17.2457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 2 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een Albanese vreemdeling, beroep heeft ingesteld tegen een vrijheidsontnemende maatregel die hem was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 19 mei 2017 een beroepschrift ingediend, waarin hij stelt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat hij volgens hem al op 17 mei 2017 in bewaring was gesteld, terwijl het terugkeerbesluit pas op 18 mei 2017 is genomen. Tijdens de zitting op 29 mei 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is de verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Een tolk Albanees was ook aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de vrijheidsontneming niet door eiser zijn bestreden en dat er geen reden is om te oordelen dat de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de daadwerkelijke bewaringsmaatregel op 18 mei 2017 om 13:20 is genomen, wat betekent dat de bewaringsmaatregel rechtmatig was. Eiser's argument dat hij al op 17 mei 2017 in bewaring was gesteld, werd verworpen, omdat dit niet werd ondersteund door de feiten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State. De rechtbank heeft de procedure en de vereisten voor het indienen van een beroepschrift uiteengezet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. de Wit).

Procesverloop

Eiser heeft op 19 mei 2017 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.L. Sarin, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is L. van den Bergh, tolk Albanees.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en de Albanese nationaliteit te bezitten. Het beroep is gericht tegen het bestreden besluit, waarbij aan eiser een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2. Verweerder heeft eiser op 18 mei 2017 op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het belang van de openbare orde en met het oog op uitzetting in bewaring gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder overweegt hiertoe dat eiser (artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000):
(zware feiten)
3a - Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan,
3b - zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken,
3f - zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i - heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte feiten)
4c - geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, en
4d - niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bewaring onrechtmatig is. Volgens eiser is hij door verweerder op 17 mei 2017 in bewaring gesteld. Eiser baseert zich hierbij op het feit dat op het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/ophouding van 17 mei 2017 (Model M105) is aangevinkt dat eiser ‘in bewaring is gesteld’. Nu het terugkeerbesluit dateert van 18 mei 2017 en dus van na de inbewaringstelling van 17 mei 2017, is de inbewaringstelling volgens eiser onrechtmatig.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vw 2000, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop de maatregel berust door eiser niet worden bestreden.
Eisers standpunt dat hij al op 17 mei 2017, voor het terugkeerbesluit van 18 mei 2017, in bewaring is gesteld, slaagt niet. Hoewel op het Model M105, dat is opgemaakt op 17 mei 2017, kennelijk per abuis is aangevinkt dat eiser in bewaring is gesteld, blijkt uit de daadwerkelijke bewaringsmaatregel (Model M109) dat eiser pas in bewaring is gesteld op 18 mei 2017 om 13:20. Het terugkeerbesluit, tevens inreisverbod, is opgelegd op 18 mei 2017 om 13:15 uur en dus voordat eiser in bewaring werd gesteld. Dat eiser niet al op 17 mei 2017 in bewaring is gesteld wordt ook ondersteund door het feit dat de ophouding van eiser blijkens de beschikking tot verlenging van de ophouding van 17 mei 2017 (M105E) met achtenveertig uren is verlengd, beginnende op 17 mei 2017 om 13:46 uur.
6. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.

Rechtsmiddel

Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)