ECLI:NL:RBDHA:2017:5852
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Chr.A.J.F.M. Hensen
- R.G.C. Veneman
- A.M. Boogers
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel
Op 1 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vernielen van een voetgangersoversteekplaats in Leiden. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat het openbaar ministerie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. De verdachte had erop vertrouwd dat hij niet vervolgd zou worden, nadat er afspraken waren gemaakt over mediation en schadevergoeding. Tijdens de zitting op 18 mei 2017 heeft de verdediging betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de verdachte en zijn medeverdachten in de veronderstelling verkeerden dat er geen strafrechtelijke vervolging zou plaatsvinden. De officier van justitie stelde echter dat mediation niet automatisch betekent dat er geen vervolging zal volgen, en dat er nieuwe feiten waren die de vervolging rechtvaardigden.
De rechtbank oordeelde dat de toezeggingen van het openbaar ministerie aan de verdachte en zijn medeverdachten, dat zij niet vervolgd zouden worden indien zij zich aan de gemaakte afspraken hielden, niet konden worden genegeerd. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe feiten die door het openbaar ministerie werden aangevoerd, niet van dien aard waren dat zij de eerdere toezegging konden ondermijnen. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan, slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst, en dat in dit geval de schending van het vertrouwensbeginsel niet gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.