ECLI:NL:RBDHA:2017:5798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
AWB 17/9391 en AWB 17/9393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrisch gezin en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrisch gezin, bestaande uit een moeder en haar twee kinderen. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat er sprake is van afhankelijkheid van familieleden in Nederland en dat de medische klachten van de dochter in Italië niet adequaat behandeld kunnen worden.

Tijdens de zitting op 16 mei 2017 zijn de eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten niet binnen de gestelde termijn op het terugnameverzoek hebben gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielverzoeken van de eisers vaststaat. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de afhankelijkheid van familieleden en de medische situatie van de dochter, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de Italiaanse autoriteiten in staat zijn om de asielverzoeken van de eisers adequaat te behandelen en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met de mensenrechten.

De rechtbank heeft uiteindelijk de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/9391 en AWB 17/9393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres, V-nummer: [vreemdelingennummer] ,

en haar kinderen
[eiser], eiser, V-nummer [vreemdelingennummer 2] , en
[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer [vreemdelingennummer 3] ,
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij separate besluiten van 2 mei 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eiseres, mede ingediend namens eiseres 2, en de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is G. Ali, tolk Arabisch.

Overwegingen

1. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 juni 2016 een asielverzoek heeft ingediend in Italië. Uit EU-vis is voorts gebleken dat aan hem door Italiaanse autoriteiten een visum is verleend, geldig van 13 juni 2016 tot 15 juli 2016. Gelet op deze bevindingen heeft verweerder op 23 december 2016 een verzoek tot terugname ingediend bij de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee weken op dit terugnameverzoek hebben gereageerd, staat hun verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van eiser ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening sinds 7 januari 2017 vast (fictief akkoord).
Uit EU-vis is tevens gebleken dat aan eiseres en eiseres 2 door Italiaanse autoriteiten Schengenvisa zijn verleend, geldig van 13 juni 2016 tot 27 juli 2016. Gelet op deze bevindingen heeft verweerder op 23 december 2016 een verzoek tot overname ingediend bij de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee maanden op dit overnameverzoek hebben gereageerd, staat hun verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres, mede ingediend namens eiseres 2, ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening sinds 24 februari 2017 eveneens vast (fictief akkoord).
2. Omdat Italië voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers verantwoordelijk is heeft verweerder deze bij de bestreden besluiten niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
3. Eisers kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Zij stellen daartoe in beroep allereerst dat verweerder hun asielaanvragen aan zich moet trekken op grond van artikel 16 dan wel artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de moeder en twee broers van eiseres in Nederland wonen en omdat zij geen enkel familielid in Italië hebben. Verder stellen eisers dat verweerder ook vanwege de psychische en lichamelijke problemen van eiseres 2 gehouden is om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening de asielverzoeken aan zich te houden en dat verweerder op zijn minst door Bureau Medische Advisering (BMA) moet laten onderzoeken of haar gezondheidstoestand aan overdracht aan Italië in de weg staat en zo niet, met inachtneming van welke vereisten deze overdracht kan plaatsvinden. Verder stellen eisers dat verweerder bij het overnameverzoek tegenover de Italiaanse autoriteiten ten onrechte geen gewag hebben gemaakt van het feit dat de moeder en broers van eiseres in Nederland wonen, terwijl dit volgens hen ingevolge artikel 16 en punt 16 van de préambule van de Dublinverordening wel had gemoeten. Hierdoor heeft Italië volgens eisers ten onrechte en op grond van onjuiste informatie de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers op zich genomen. Verder stellen eisers dat de asielprocedure in Italië veel gebreken vertoont, bestaande uit erbarmelijke leefomstandigheden en de afwezigheid van opvang en rechtshulp. Volgens eisers is de kans groot dat Italië hen zal uitzetten zonder hun asielverzoeken inhoudelijk te behandelen. Omdat Italië zich niet aan de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn houdt mocht verweerder volgens eisers niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit verband verwijzen zij in beroep naar de volgende stukken:
  • Gutachten zum Beweisbeschluss des VG Braunschweig vom 28.09.2012, Borderline-Europe, december 2012
  • UNHCR Recommendations on Important Aspects of Refugee Protection in Italy, UNHCR, juli 2013
  • De pijn zit bij de vingerafdruk, de Standaard, 14 oktober 2013
  • Turned Away: Summary Returns of Unaccompanied Migrant Children and Adult Asylum Seekers from Italy to Greece, HRW, januari 2013
  • Amnesty International Report 2013: The state of the world’s human rights, Amnesty International
  • Riots close Italy’s immigrant detention centers, strugglesinitaly.wordpress.com, 4 september 2013
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het standpunt van eisers dat verweerder hun asielaanvragen aan zich moet houden op grond van artikel 16 dan wel artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de moeder en twee broers van eiseres in Nederland wonen, omdat de moeder van eiseres wegens ziekte en ouderdom van eiseres afhankelijk is en omdat eisers door wat zij in hun land van herkomst hebben meegemaakt op hun beurt afhankelijk zijn van hun familieleden in Nederland, slaagt niet.
4.2.
Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening bepaalt dat wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de lidstaten er normaliter voor zorgen dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
4.3.
Artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt voorts onder meer dat de lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat kan vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 8 tot 11 en 16 vastgelegde criteria.
4.4.
De stelling van eisers dat hun (groot)moeder door ziekte en ouderdom van hen, althans van eiseres, afhankelijk is en dat zijzelf ook van hun familieleden in Nederland afhankelijk zijn, is door hen onvoldoende onderbouwd. De door eisers bij hun gezamenlijke zienswijze overgelegde verklaringen van de moeder en broers van eiseres van februari 2017 kunnen in dit verband niet als een objectieve onderbouwing worden aangemerkt. Uit het tevens door eisers bij hun zienswijze gevoegde uittreksel van de huisarts van hun (groot)moeder van 13 februari 2017 blijkt voorts niet meer dan dat zij vanaf 8 februari 2016 in verband met verschillende medische klachten bij haar huisarts is geweest en dat zij medicatie ontvangt. Dat de (groot)moeder van eisers vanwege haar medische klachten afhankelijk is van hulp blijkt uit dit document niet, laat staan dat deze hulp enkel door eiseres en niet door haar twee broers kan worden geboden. Gelet hierop en op het feit dat eisers en hun familieleden in Nederland lange tijd gescheiden van elkaar hebben geleefd concludeert verweerder niet ten onrechte dat in casu niet is gebleken van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening of van humanitaire gronden om tot vereniging van familierelaties over te gaan als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.5.
Nu niet is gebleken van afhankelijkheid of humanitaire gronden voor familiehereniging als hierboven bedoeld overweegt verweerder niet ten onrechte dat de omstandigheid dat eisers familieleden hebben in Nederland niet relevant is voor de overdracht aan Italië. Het standpunt van eisers dat verweerder de Italiaanse autoriteiten bij het indienen van het verzoek tot over- en terugname had moeten inlichten over hun familieleden in Nederland, slaagt derhalve evenmin.
4.5.
Ook het standpunt van eisers dat verweerder vanwege de psychische en lichamelijke problemen (diabetes type 1) van eiseres 2 gehouden is om met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de asielverzoeken aan zich te houden en dat verweerder de medische problemen van eiseres 2 op zijn minst door Bureau Medische Advisering (BMA) moet laten onderzoeken, slaagt niet. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat mag worden geacht eventuele medische problemen goed te kunnen behandelen, en dat er geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat in dit geval Nederland het meest aangewezen land is om eiseres 2 te behandelen. De door eisers bij hun zienswijze gevoegde medische stukken leiden in deze niet tot een ander oordeel. In een brief van 9 februari 2017 verklaart M. Donders, GZ-psycholoog K&J bij De Kinderkliniek, onder meer dat eiseres 2 een aantal keer door haar is gezien voor psychologische begeleiding bij diabetes type 1 en dat het zeer onwenselijk en verstorend voor haar ontwikkeling is om de wankele stabiliteit die zij in Nederland heeft bereikt te verstoren. L.H.M. Pardoen, diabetesverpleegkundige bij De Kinderkliniek, stelt in een brief van gelijke datum onder meer dat eiseres 2 vanwege diabetes type 1 onder behandeling staat en dat stress grote invloed heeft op de bloedglucose. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat uit deze medische stukken niet blijkt dat eiseres 2 in Italië niet de medische behandeling zal krijgen die zij nodig heeft dan wel dat in dit geval Nederland het meest aangewezen land is om haar te behandelen. Ten overvloede wordt in dit verband nog overwogen dat verweerder in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd is ingegaan op de door eiser bij zijn zienswijze gevoegde brief met bijlagen van VWN van 6 februari 2017 over gebreken in de medische voorzieningen in Italië.
4.6.
Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat vanwege de gezondheidsklachten van eiseres 2 door verweerder geen genoegen mocht worden genomen met een fictief akkoord en dat extra garanties van Italië nodig zijn dat het met haar gezondheid goed komt. De rechtbank begrijpt dit aldus dat eisers een beroep doen op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland. Verweerder heeft bij het bestreden besluit al niet ten onrechte overwogen dat dit beroep niet kan slagen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1304) volgt immers dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Anders dan de vreemdelingen in het Tarakhel-arrest hebben eisers dit noch met de door hen overgelegde stukken noch met hun eerdere ervaringen in Italië aannemelijk gemaakt. De vraag of verweerder eisers als bijzonder kwetsbaar had moeten aanmerken, kan derhalve in het midden blijven.
4.7.
Het standpunt van eisers dat verweerder ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, slaagt evenmin. Het EHRM heeft in verschillende arresten (zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13) geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank schetst de informatie in de door eisers in beroep aangehaalde zeer gedateerde rapporten, voor zover deze niet al zijn beoordeeld in de hierboven genoemde uitspraken, geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit al voldoende gemotiveerd is ingegaan op de door eisers bij hun zienswijze gevoegde meer recente landinhoudelijke informatie. Hoewel de aangehaalde rapporten bevestigen dat sprake is van tekortkomingen, bieden zij onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.9.
Het beroep van eisers op indirect refoulement slaagt evenmin. Italië is op grond van het (fictieve) claimakkoord verplicht om de asielverzoeken van eisers inhoudelijk te behandelen. Italië is ook partij bij mensenrechtenverdragen. Derhalve is gegarandeerd dat de asielverzoeken van eisers in Italië zullen worden behandeld. Van het direct uitzetten van eisers naar hun land van herkomst is geen sprake. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat eiseres ter zitting nadrukkelijk heeft verklaard niet te vrezen dat Italië asielverzoeken van Syriërs afwijst.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.