In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrisch gezin, bestaande uit een moeder en haar twee kinderen. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat er sprake is van afhankelijkheid van familieleden in Nederland en dat de medische klachten van de dochter in Italië niet adequaat behandeld kunnen worden.
Tijdens de zitting op 16 mei 2017 zijn de eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten niet binnen de gestelde termijn op het terugnameverzoek hebben gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielverzoeken van de eisers vaststaat. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de afhankelijkheid van familieleden en de medische situatie van de dochter, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de Italiaanse autoriteiten in staat zijn om de asielverzoeken van de eisers adequaat te behandelen en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met de mensenrechten.
De rechtbank heeft uiteindelijk de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na verzending van de uitspraak.