ECLI:NL:RBDHA:2017:5797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
NL17.2067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptenaar wegens ongeloofwaardige verklaringen over familievete en aanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Egyptenaar die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in 1989, stelde dat hij vanwege een familievete en daaropvolgende aanslagen op zijn leven Egypte had verlaten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de verklaringen van de eiser over de familievete en de aanslagen ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser tegenstrijdige en onduidelijke verklaringen had afgelegd over de gebeurtenissen in Egypte, waaronder de aard van de familievete en de redenen voor de aanslagen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van asiel, zoals het tijdig indienen van de asielaanvraag en het overleggen van relevante documenten. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat de eiser daadwerkelijk het slachtoffer was van de gestelde aanslagen, mede gezien de inconsistenties in zijn verklaringen en het gebrek aan bewijs. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en onderbouwde verklaringen in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. H. Vrijhof),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser, ambtshalve toetsend, geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is dhr. Abuzeid, tolk.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag -samengevat weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en in het bezit van de Egyptische nationaliteit. Eiser heeft een achternicht genaamd [persoon 1] . Toen haar broers, eisers achterneven, eind 2012 vernamen dat een dorpsgenoot genaamd [persoon 2] aan het opscheppen was dat hij telefonisch contact met [persoon 1] had, zijn zij bij hem langsgegaan om hem te vragen hiermee te stoppen. Er ontstond een familievete die zodanig uit de hand liep dat er over en weer doden vielen. Nadat de [familie van persoon 2] tot tweemaal toe heeft geprobeerd om ook eiser te vermoorden, heeft hij Egypte eind 2014 verlaten. Na eisers vertrek uit Egypte is een tweede familielid van hem door de [familie van persoon 2] vermoord. Eiser heeft voorts verklaard dat hij tijdens het vervullen van zijn militaire dienst, tegen de regels in, een telefoon bij zich had om zijn zieke moeder te kunnen bellen. Toen men hier achter kwam heeft men eiser vijftien dagen vastgezet.
3. Verweerder volgt eiser wel in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst en acht tevens geloofwaardig dat hij tijdens zijn militaire dienst de omschreven problemen ondervonden heeft. Eisers verklaringen over de familievete en de aanslagen die in dat verband op hem persoonlijk zouden zijn gepleegd acht verweerder echter ongeloofwaardig. Daarbij overweegt verweerder dat eiser na inreis in Nederland zonder gegronde reden niet onverwijld zijn asielaanvraag heeft kenbaar gemaakt. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom bij het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door eiser is aangevoerd zal hieronder -voor zover van belang- worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank acht verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig dat de familievete tussen de familie van eiser en de [familie van persoon 2] zich heeft voorgedaan, nu eiser te dien aanzien tegenstrijdige, wisselende, vage en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd.
5.1.2.
Zo heeft eiser enerzijds aangegeven dat zijn achternicht en [persoon 2] daadwerkelijk met elkaar hebben gesproken, om anderzijds te verklaren dat zij niet met elkaar hebben gesproken, maar dat [persoon 2] slechts deed alsof dat zo was. Eisers standpunt in de zienswijze en in beroep dat hij deze tegenstrijdigheid middels zijn correcties en aanvullingen heeft weggenomen, slaagt niet. In zijn vrije relaas heeft eiser verklaard dat zijn achternicht door [persoon 2] ‘aangesproken’ is en in het kader van de nadere vraagstelling heeft eiser verklaard ‘er was een gesprek die jongen had met haar gesproken’. In zijn correcties en aanvullingen heeft eiser niet meer aangegeven dan dat zijn achternicht niet door [persoon 2] is aangesproken, maar gebeld. Dat eisers achternicht en [persoon 2] , telefonisch of niet, met elkaar gesproken hebben, is daarmee in de correcties en aanvullingen niet door eiser bestreden. Nu deze verklaring niet in lijn ligt met eisers verklaring later tijdens het nader gehoor dat [persoon 2] slechts deed alsof hij met eisers achternicht gesproken had, constateert verweerder op dit punt terecht een tegenstrijdigheid.
5.1.3.
Eiser heeft voorts vaag verklaard over de wijze waarop de roddels over het contact tussen zijn achternicht en [persoon 2] zijn familie zouden hebben bereikt. In dit verband heeft eiser niet meer kunnen verklaren dan ‘we hebben dit gehoord’, ‘hij praat en kletst en zegt ook andere dingen’ en ‘hij heeft met mensen gesproken, de mensen hebben dit aan ons verteld’. Verweerder heeft dit eiser mogen aanrekenen. Het standpunt van eiser in beroep dat van hem niet mag worden verwacht dat hij weet hoe deze roddels zijn familie hebben bereikt, omdat vaak onduidelijk is waar roddels vandaan komen, slaagt niet. Nu deze roddel aan eisers gestelde vrees ten grondslag ligt, mag van hem worden verwacht dat hij over de herkomst daarvan meer kan verklaren.
5.1.4.
Ook ten aanzien van de vraag hoe het contact tussen eisers familie en de [familie van persoon 2] dusdanig heeft kunnen escaleren dat het tot moorden kwam, heeft eiser vaag en ongerijmd verklaard. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat niet valt in te zien hoe een enkel gesprek tussen zijn twee achterneven en [persoon 2] in korte tijd heeft kunnen uitmonden in moorden over en weer. De door eiser in dit verband gegeven verklaring dat de normen, waarden en gewoonten in Egypte anders zijn en dat het om jongens gaat die boos op elkaar waren heeft verweerder ontoereikend mogen achten. In zijn zienswijze en in beroep herhaalt eiser slechts zijn verklaringen over het ontstaan en het verdere verloop van dit conflict zonder relevante toelichting of onderbouwing.
5.1.5.
Eiser heeft voorts tegenstrijdig verklaard ten aanzien van het door hem ter staving van zijn asielrelaas in kopie overgelegde bevel tot voorgeleiding. Zo heeft eiser verklaard dat twee leden van de [familie van persoon 2] zeven of acht maanden na de moord op een neef van eiser, begin of april 2013, zijn vermoord (dus eind 2013), terwijl in het aangiftebewijs staat dat dit schietincident plaatsvond op 31 maart 2014. In de door eiser ook in beroep gegeven verklaring dat hij data niet weet dan wel dat hij daar slecht in is noch in de omstandigheid dat FMMU voorafgaand aan de gehoren heeft geconstateerd dat eiser mogelijk last kan hebben van geheugenverlies, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aanleiding hoeven zien om eiser deze tegenstrijdigheid niet aan te rekenen. Dat eiser mogelijk moeite heeft met data en last kan hebben van geheugenverlies maakt immers niet dat verweerder van hem geen eensluidende verklaringen mag verwachten, temeer waar het om cruciale onderdelen van zijn asielrelaas gaat.
5.1.6.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat kopieën niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht, heeft verweerder aan het hierboven genoemde bevel tot voorgeleiding en de daarbij horende lijst van bewijzen à charge voorbij mogen gaan. Het standpunt van eiser in beroep dat deze stukken wel degelijk een objectief bewijs vormen voor de gestelde familievete, slaagt niet.
5.1.7.
Verweerder werpt eiser voorts niet ten onrechte tegen dat hij geen documenten heeft overgelegd die de gestelde gewelddadige dood van een neef en een achterneef van hem onderbouwen, terwijl hij ruimschoots tijd en gelegenheid heeft gehad dergelijke documenten te verkrijgen. Dat eiser bij zijn zienswijze in kopie een overlijdensakte van zijn vermoorde achterneef heeft overgelegd heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden daar een kopie niet op authenticiteit kan worden beoordeeld. Daarbij overweegt verweerder niet ten onrechte dat uit de door eiser bijgevoegde vertaling van dit document niet blijkt wat de doodsoorzaak was.
5.2.1.
De gestelde aanslagen op eisers leven in verband met voornoemde familievete acht verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig. Gelet op de ongeloofwaardigheid van de familievete is immers evenmin geloofwaardig dat er in dat verband tweemaal een aanslag op eiser is gepleegd.
5.2.2.
Verweerder heeft de gestelde aanslagen op eisers leven voorts ook op zichzelf bezien ongeloofwaardig mogen achten. Eiser heeft in dit verband wisselend verklaard door enerzijds te verklaren dat de keuze van de [familie van persoon 2] om ook eiser te willen vermoorden enkel was ingegeven door willekeur en door het feit dat eiser van dezelfde leeftijd was als de twee vermoorde leden van de [familie van persoon 2] , om anderzijds te verklaren dat men specifiek eiser wilde vermoorden omdat men dacht dat hij bij de moord op de twee leden van de [familie van persoon 2] betrokken was. Het standpunt van eiser in beroep dat de verschillende motieven elkaar niet uitsluiten slaagt niet. Immers, als er daadwerkelijk meer motieven waren, valt niet in te zien waarom eiser de ene keer slechts het ene en de andere keer slechts het andere motief heeft genoemd en niet steeds beide motieven.
5.2.3.
Eiser heeft verklaard dat de aanslagen op zijn leven zijn gepleegd in de periode dat hij ondergedoken zat, dat wil zeggen in de zeven of acht maanden voorafgaand aan zijn vertrek uit Egypte eind 2014. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom de [familie van persoon 2] , die eiser zou hebben willen doden als vergelding voor de moord op de twee eigen familieleden eind 2013 of maart 2014, nog zo lang zou hebben gewacht alvorens te proberen eiser te doden. Daarbij valt niet in te zien waarom de [familie van persoon 2] aangifte zou hebben gedaan van de moord op twee familieleden, terwijl die familie eerder een lid van eisers familie zou hebben gedood, en waarom de [familie van persoon 2] pas in november 2014 aangifte zou hebben gedaan terwijl de twee familieleden al eind 2013 of maart 2014 zouden zijn vermoord.
5.2.4.
Voor zover eiser met zijn stelling in beroep dat het door hem overgelegde bevel tot voorgeleiding niet na aangifte door de [familie van persoon 2] maar op initiatief van het Egyptische openbaar ministerie is opgesteld bedoelt dat de [familie van persoon 2] helemaal geen aangifte heeft gedaan, wordt hij niet gevolgd. Eiser heeft tijdens het nader gehoor immers meerdere malen nadrukkelijk verklaard dat de [familie van persoon 2] wel degelijk aangifte heeft gedaan.
5.2.5.
Gelet op het voorgaande overweegt verweerder niet ten onrechte dat eisers verklaringen over de aanslagen die op zijn leven zouden zijn gepleegd ongefundeerd zijn. Verweerder heeft eiser ten aanzien van deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte niet het voordeel van de twijfel gegund. Eiser heeft zonder geldige reden geen identiteitsdocumenten en geen (originele) asielgerelateerde documenten overgelegd, hij heeft zonder geldige reden niet zo spoedig mogelijk na binnenkomst in Nederland asiel aangevraagd en hij heeft verklaringen afgelegd die niet samenhangend en aannemelijk zijn. Eiser heeft daarmee niet voldaan aan tenminste drie van de in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 genoemde voorwaarden om hem het voordeel van de twijfel te gunnen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank overweegt verweerder ook niet ten onrechte dat in casu sprake is van omstandigheden als genoemd in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. In zijn correcties en aanvullingen op het rapport van eerste gehoor stelt eiser dat hij op 8 of 9 oktober 2015 in Nederland aangekomen is en dat hij al vijftien maanden in Nederland was toen hij aangehouden werd en asiel aanvroeg. Nog daargelaten dat verweerder hierin aanleiding heeft mogen zien om eisers asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond, overweegt de rechtbank dat voornoemde omstandigheid ook verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Als eiser zijn land van herkomst daadwerkelijk om asielgerelateerde redenen heeft verlaten valt immers niet in te zien waarom hij na aankomst in Nederland nog vijftien maanden heeft gewacht met het indienen van zijn asielverzoek. De door eiser ter zitting gegeven verklaring dat anderen hem bang hebben gemaakt door te zeggen dat hij naar Egypte zou worden teruggestuurd als men erachter zou komen dat hij daar vandaan komt, is onvoldoende reden om hem het niet eerder indienen van zijn asielverzoek niet aan te rekenen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.