3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Verklaringen verdachte
Op de vraag van de politie wat er op de ochtend van 8 november 2016 is gebeurd, heeft verdachte verklaard dat hij stemmen in zijn hoofd hoorde, dat zij zeiden dat hij zijn huis moest schoonmaken met spiritus, dat hij de taak kreeg om de ramen en vervolgens de vloer schoon te maken met spiritus en een beetje water, dat hij daarna een sigaret wilde aansteken met een aansteker en dat vervolgens zijn handen in de fik stonden.Bij de politie heeft verdachte een dag later verklaard: “Ik was het zat ik heb de brand gewoon aangestoken”.Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting is verdachte niet teruggekomen op deze verklaringen. Nadat de rechter-commissaris verdachte had voorgehouden van welk strafbaar feit hij wordt verdacht, heeft hij immers verklaard dat hij dit heeft bekend en dat hij niets toe te voegen heeft aan hetgeen hij al bij de politie heeft verklaard.Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 mei 2017 verklaard dat hij, terwijl hij op 8 november 2016 bezig was met het schoonmaken van zijn woning gelegen aan de Cornelis van der Lijnstraat [huisnummer 5] met een mengsel van water en spiritus, een sigaret heeft aangestoken en dat vervolgens zijn woning vlam heeft gevat.
Oordeel rechtbank ter zake (voorwaardelijk) opzet
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet vooropgesteld worden dat een psychiatrische stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal naar vaste jurisprudentie slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 22 juli 1963, NJ 1968/217
Gelet op de verklaring van verdachte waarin hij over de gebeurtenissen voorafgaand aan de brand heeft verklaard dat hij stemmen hoorde uit de televisie en dat hij opdrachten kreeg inhoudende - onder meer - dat hij zijn huis schoon moest maken met spiritus en een klein beetje water - alsook gelet op de hierna onder 5. opgenomen rapportages van de deskundigen - acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte ten tijde van het incident verkeerde in een psychotische toestand. Echter, uit het dossier blijkt ook dat verdachte heeft verklaard dat hij de brand gewoon heeft aangestoken en dat hij in ieder geval met enig besef heeft gereageerd nadat de brand was ontstaan. Immers, is hij toen snel onder de douche gesprongen, heeft hij vervolgens zijn kat gepakt, is hij naar buiten gegaan en heeft hij zijn buren geroepen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Dat het handelen van verdachte bezien moet worden in het kader van diens geestelijke stoornis, kan daaraan niet afdoen. Van de voornoemde uitzonderingssituatie - dat het hem aan elk besef heeft ontbroken - is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De stoornis van verdachte staat aan een eventuele bewezenverklaring van het opzet daarom niet in de weg.
Naar oordeel van de rechtbank is voormeld handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het intreden van brand als gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachtes opzet daarop was gericht. Verdachte zegt ook zelf dat hij de brand heeft aan gestoken.
Overige bewijsmiddelen
Nu verdachte heeft bekend en de raadsman, naast het opzetverweer, geen andere verweren heeft gevoerd, zal de rechtbank voor het overige volstaan met een opsomming van de door haar gebruikte bewijsmiddelen. Naast de hiervoor aangehaalde verklaringen van verdachte, heeft de rechtbank de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016311090-1, d.d. 8 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 22 t/m 24);
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016311055-1, d.d. 8 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 25 t/m 28);
3. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016311055-8, d.d. 8 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 29);
4. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-
2016311055-11, d.d. 8 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met bijlagen (p. 30 t/m 40);
5. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] van de politie Eenheid Den Haag,
nr. PL1500-2016311055-2, d.d. 8 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door
daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 46 en 47);
6. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] van de politie Eenheid Den
Haag, nr. PL1500-2016311090-2, d.d. 8 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm
door daartoe een bevoegde opsporingsambtenaar (p. 48 t/m 50);
7. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] van de politie Eenheid Den
Haag, nr. PL1500-2016311040-5, d.d. 8 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm
door daartoe een bevoegde opsporingsambtenaar (p. 51 t/m 53);
8. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 9] namens [slachtoffer 9] van
de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016340630-1, d.d. 8 december 2016, opgemaakt
in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 76 en 77);
9. Een geschrift, te weten een “Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare
vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in ’s-Gravenhage op 8 november 2016”, d.d. 29
november 2016 opgesteld door dr. M.M.P. Grutters, werkzaam bij het Nederlands
Forensisch Instituut (p. 78 t/m 83).
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken ten aanzien van het deel van het aan hem ten laste gelegde feit dat betrekking heeft op de woningen die zijn gelegen aan de Cornelis van der Lijnstraat nummers [huisnummer 1] , [huisnummer 2] , [huisnummer 3] en [huisnummer 7] , nu weliswaar aannemelijk is dat in genoemde woningen - als gevolg van de door verdachte veroorzaakte brand - rook- en/of blusschade is ontstaan, maar uit het dossier niet blijkt dat (de inboedels van) deze woningen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand doordat verdachte brand heeft gesticht, zoals specifiek ten laste is gelegd.