ECLI:NL:RBDHA:2017:5719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
09/827012-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval door zeer jeugdige dader met geweld en bedreiging

Op 29 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tegen een zeer jeugdige dader die samen met twee anderen een woningoverval heeft gepleegd. Tijdens deze overval is geweld gebruikt en is er gedreigd met geweld. Een van de medeverdachten heeft met een mes gestoken in de schouder van een van de slachtoffers, terwijl de verdachte en de andere medeverdachten de overval uitvoerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de overval van tevoren hebben besproken, inclusief de rolverdeling en het gebruik van verschillende voorwerpen zoals een mes, tang, hamer en duct tape. De verdachte was zich bewust van de aanmerkelijke kans dat er geweld zou worden gepleegd tijdens de overval, maar heeft desondanks deelgenomen aan de actie.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en te vergemakkelijken. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de zeer jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn zwakbegaafdheid en de beperkte cognitieve vaardigheden. De verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 132 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft benadrukt dat de overval een ernstige inbreuk op de veiligheid van de slachtoffers heeft betekend, en dat dergelijke misdrijven leiden tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/827012-17
Datum uitspraak: 29 mei 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag] 2004 ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 10 april 2017 en 15 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.E. van der Leeuw, en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. I. Aardoom-Fuchs, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 januari 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een Playstation en/of (twee) mobiele telefoon(s)
en/of een VR-bril en/of een portemonnee (met daarin pasjes en/of een
identiteitsbewijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan
en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het steken in de schouder van die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp en/of
- het tonen van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of een
tang aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het (meermalen) maken van stekende bewegingen met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, richting die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het (meermalen) tegen die [slachtoffer 1] zeggen dat hij moest gaan zitten en/of
niet mocht bewegen omdat hij anders zou worden neergestoken en/of
- het zeggen :"Bind hem vast", althans woorden van gelijke strekking en/of het
(daarbij) tonen van ducktape

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het gebruik van het mes kan echter niet aan de verdachte worden toegerekend. De verdachte was wel op de hoogte van de aanwezigheid van het mes bij [medeverdachte 1] maar hij dacht dat dit was om te dreigen, niet om mee te steken. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de aangevers, die verklaren dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in de gang stonden en dat medeverdachte [medeverdachte 1] ‘uit het niets’ stak. Er zijn geen afspraken gemaakt over het steken met het mes. Dat de verdachte zich (mede) schuldig heeft gemaakt aan het steken met het mes kan dus niet wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Inleiding
Aangever [slachtoffer 1] heeft middels een advertentie op Marktplaats zijn Playstation 4 te koop aangeboden. Op 1 januari 2017 kreeg aangever hierop een reactie van een geïnteresseerde. Vervolgens is er een afspraak gemaakt voor een bezichtiging van de Playstation 4 bij aangever thuis op 3 januari 2017. Op die dag kwamen er drie jongens bij aangever aan de deur. Aangever heeft de jongens binnengelaten en heeft hun de Playstation getoond. Omdat er problemen waren met de betaling zijn de jongens weg gegaan. Eén van de jongens vertelde dat hij zou zorgen dat zijn vader het geld zou overmaken. Vervolgens lopen de verklaringen uiteen ten aanzien van de vraag of de jongens daarna nog één of twee keer terug zijn gekomen naar de woning van aangever. Vast staat echter dat de vriendin van aangever, aangeefster [slachtoffer 2] , in de woning aanwezig was toen de jongens de laatste keer terug kwamen. Tijdens dat laatste bezoek van de jongens vond er een overval plaats op aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij geweld werd gebruikt en werd gedreigd met geweld en waarbij verschillende spullen werden meegenomen.
Bewijs
Op grond van hetgeen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard, is onweersproken komen vast te staan dat op 3 januari 2017 een overval op voornoemde aangevers heeft plaatsgevonden in de woning van aangever [slachtoffer 1] , aan de [adres 2] te Den Haag. Aangever [slachtoffer 1] is daarbij met een mes in zijn schouder gestoken. Verder is er gedreigd met het mes en zijn een tang en duct tape aan aangevers getoond. Bij de overval, die werd gepleegd door de verdachte en zijn medeverdachten, werden een Playstation 4, een VR-bril, twee mobiele telefoons, een portemonnee, pasjes en een identiteitsbewijs weggenomen. Deze spullen behoorden toe aan de aangevers. [2]
Over de rol van de individuele verdachten in het geheel lopen de verklaringen uiteen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, toen de jongens voor de eerste keer langs kwamen, in gesprek was met de grootste van de drie jongens en dat dat ook de jongen was met wie hij eerder aan de telefoon had gesproken; hij herkende hem aan zijn stem. Hij noemt deze jongen dader 1. Nadat de drie jongens voor de tweede keer zijn woning waren binnengekomen, is hij op zijn stoel aan het bureau gaan zitten, met zijn gezicht naar de computer toe. Aangever kon daardoor de jongens niet zien. Vervolgens voelde hij een harde klap op zijn linkerschouder en kreeg hij een branderig gevoel dat pijn deed. Toen aangever zich omdraaide zag hij dat dader 1 een mes - een soort zakmes, zo’n 15 cm lang, zwart heft en ijzerkleurig/zilver handvat - in zijn hand had. Aangever ging met zijn hand naar zijn schouder en had toen bloed op zijn hand. Aangever is vervolgens naar de bank gelopen, waar ook aangeefster [slachtoffer 2] zat. Hij is naast haar op de bank gaan zitten. Hij hoorde dader 1 tegen dader 2 (de middelste in lengte) en 3 (de kleinste van de drie) zeggen dat zij alles moesten pakken. Dader 1 had nog steeds het mes in zijn hand. Toen aangever wilde opstaan hoorde hij dader 1 zeggen dat hij zich niet mocht bewegen omdat hij anders neergestoken zou worden. Daarbij bewoog dader 1 met zijn mes in de richting van aangever. Vervolgens hoorde hij dader 1 zeggen: “Bind hem vast, bind hem vast.” Vervolgens zag aangever dat dader 2 met duct tape aan kwam lopen en voor hem ging staan. Daarna liep dader 2 weer weg. Aangever zag dat dader 3 een telefoon op de bank legde zodat een andere dader die kon pakken. Aangever is meerdere keren van de bank opgestaan, waarop dader 1 dan reageerde dat hij hem zou gaan steken. Daarna zijn de daders vertrokken. [3]
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen had aangever [slachtoffer 1] een snee van ongeveer 2,5 tot 3 cm lang en 1 cm breed ter hoogte van zijn linker schouderblad. [4]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat dader 1 (de langste van de drie daders) de Playstation wilde kopen. Aangeefster zat op de bank en zag aangever [slachtoffer 1] bij de doorgang naar de woonkamer staan met dader 1 achter zich. Zij zag dat aangever in haar richting werd geduwd door dader 1 en dat dader 1 schreeuwde dat hij moest gaan zitten. Aangeefster zag dat dader 1 een mes in zijn hand had. Het betrof een soort zakmes met een zwartkleurig handvat en een lemmet van zes à zeven centimeter. Aangeefster zag dat er bloed kwam in de blouse van aangever, ter hoogte van zijn schouder. Dader 2 (de kleinste van de drie) en dader 3 (de middelste in lengte) stonden op dat moment in de gang. Dader 1 pakte diverse spullen. Dader 2 kwam vervolgens bij de aangevers in de woonkamer staan en had een soort tang in de hand. Dader 3 had duct tape bij zich. Aangeefster hoorde dader 1 tegen dader 2 en dader 3 zeggen dat ze bij de aangevers moesten gaan staan, dat aangever moest worden vast getapet en dat zij zelf moest wordt geslagen als ze niet op de grond zou gaan liggen. Daarna zeiden dader 2 en dader 3 tegen dader 1 dat hij alle spullen had en dat ze moesten gaan, waarna de daders zijn vertrokken. [5]
Aan beide aangevers is - afzonderlijk van elkaar - een foto getoond van [medeverdachte 1] . Aangeefster [slachtoffer 2] heeft bij het zien van de foto verklaard: “Dat is degene die mijn man heeft gestoken. Dat is hem. Hij heeft ook alles meegenomen.” [6] Aangever [slachtoffer 1] heeft bij het zien van de foto verklaard: “Dat is hem. Dat is degene die mij gestoken heeft. Voor 100% dat is hem. Ik heb daar geen twijfel over. Hij heeft ook alles meegenomen.” [7]
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als tegenover de rechter-commissaris en de rechtbank een grotendeels bekennende verklaring afgelegd.
Verdachte heeft op vrijdag 6 januari 2017 tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en hij een paar dagen voor de overval, op zondag, hadden gepland dat ze een woning zouden overvallen en dat ze dat ook gedaan hebben. [medeverdachte 1] en hijzelf hadden besloten om iemand te overvallen. Later hebben ze [medeverdachte 2] daarover ingelicht via Facebook Messenger. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben op Marktplaats gekeken naar een Playstation 4. [medeverdachte 1] heeft de afspraak met aangever [slachtoffer 1] gemaakt. Maandag gingen ze nadenken over hoe ze het dinsdag wilden doen. Aan [medeverdachte 2] is voorgesteld dat ze een overval gingen doen en dat ze naar een Playstation 4 gingen zoeken. Ze zouden het plan met zijn drieën uitvoeren. Het plan was alleen de Playstation mee te nemen, maar ze hebben meer meegenomen. Verdachte dacht dat ze niemand pijn gingen doen, alleen maar bedreigen. Ze zouden eerst in de woning gaan kijken naar de Playstation en wie er in de woning waren. Verdachte heeft verklaard dat ze in totaal drie keer in de woning van aangever zijn geweest. Na het eerste en het tweede bezoek zijn ze naar Kentucky Fried Chicken (KFC) gegaan. De eerste keer bespraken ze of ze de overval gingen doen. De tweede keer is de overval echt doorgenomen en zijn er afspraken gemaakt. Verdachte zou bij aangeefster blijven en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden ‘die man’ doen. [medeverdachte 1] heeft alles bedacht. Verdachte had een tang, [medeverdachte 2] had een hamer en [medeverdachte 1] had een mes. Na binnenkomst in de woning liep verdachte direct naar aangeefster in de woonkamer en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] liepen de kamer in waar aangever zijn computer had staan. Verdachte zag dat aangever aan het bureau ging zitten en dat [medeverdachte 1] hem toen met een zwart klapmes van tien à twaalf cm in de schouder stak. Verdachte stond op dat moment bij aangeefster en zag niet echt wat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met aangever deden. Verdachte heeft even later verklaard dat hij niet heeft gezien dat [medeverdachte 1] aangever neerstak, maar dat hij na de overval, toen ze thuis waren, van [medeverdachte 1] hoorde dat hij aangever had neergestoken. Het was niet vooraf afgesproken om aangever direct neer te steken. Nadat de aangever was gestoken liep aangever naar de woonkamer, waar verdachte bij aangeefster stond, en ging hij op de bank zitten. [medeverdachte 1] schreeuwde de hele tijd tegen aangever en bedreigde hem. Verdachte hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat aangever niet op mocht staan, anders zou hij hem nogmaals steken. [medeverdachte 2] stond toen bij de voordeur. Hij pakte de portemonnee waar kaarten in zaten, en verdachte zag hem later met de Playstation staan. Hij deed niets met de aangevers. [medeverdachte 2] had een hamer bij zich. Verdachte bleef steeds bij aangeefster staan en had een tang vast. Toen hij tegen aangeefster zei dat ze rustig moest blijven, hield hij de tang in zijn hand omhoog. Verdachte had duct tape bij zich, om vast te tapen als hij zou worden aangevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachten de spullen een beetje hebben verdeeld; [medeverdachte 2] droeg de Playstation, [medeverdachte 1] de telefoon en hijzelf de VR-bril en de portemonnee. Verdachte heeft verklaard dat ze daarna met zijn drieën naar de kelderbox bij het huis van [medeverdachte 1] zijn gegaan, waar ze de spullen hebben bekeken. Over de spullen die hij en de medeverdachten mee hadden genomen naar de overval heeft verdachte verklaard dat hij niet weet hoe ze aan het mes kwamen, maar dat de duct tape, de hamer en de tang bij [vriend] van [medeverdachte 1] , vandaan kwamen. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden die spullen in de middag bij [vriend] opgehaald uit diens kelderbox. [8]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] het mes bij zich had. [9]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er van tevoren een plan is gemaakt om een overval te plegen, dat hij op Marktplaats heeft gezocht naar een Playstation en dat hij vervolgens een afspraak heeft gemaakt om deze te bekijken. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en de twee medeverdachten na de overval met zijn drieën naar zijn kelderbox zijn gegaan, dat het mes dat later is aangetroffen in zijn kelderbox het mes is waarmee aangever is gestoken en dat de spullen die zijn gestolen door verdachte in de kelderbox zijn gelegd. [medeverdachte 1] heeft verklaard een hamer in de hand te hebben gehad tijdens de overval. [10]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] een stekende beweging van boven naar beneden maakte en dat aangever zich daarop omdraaide en met zijn hand naar zijn linkerschouder ging. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 1] een mes in zijn hand had, dat aangever toen naar de woonkamer ging en dat [medeverdachte 1] aangever toen met een zwart mes bedreigde en tegen hem riep: “Blijf daar, blijf daar anders steek ik je nog een keer.” [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] riep: “Ik steek je zo nog een keer” en dat [medeverdachte 1] daarbij met zijn arm gestrekt stond met het mes vooruit, alsof hij iemand aan het bedreigen was. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die met duct tape in de hand heeft gestaan en dat verdachte van [medeverdachte 1] naar de vrouw moest lopen. [11]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich met zijn twee medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan de hem tenlastegelegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de gang van zaken voorafgaand, tijdens en na de overval het meest betrouwbaar van de door de verdachten afgelegde verfklaringen, nu verdachte dit direct na zijn aanhouding heeft verklaard, zijn verklaring wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen en verdachte zichzelf en zijn [medeverdachte 1] die een goede vriend van hem was, het meest belast.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het gebruik van het mes, nu dit niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte weliswaar op de hoogte was van de aanwezigheid van het mes bij [medeverdachte 1] , maar dat hij dacht dat dit was om te dreigen, niet om mee te steken en dat er bovendien geen afspraken zijn gemaakt over het steken met het mes. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat ook ten aanzien van het steken met het mes medeplegen kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaringen van aangevers en van verdachte en [medeverdachte 2] weliswaar kan worden afgeleid dat het [medeverdachte 1] was die met het mes heeft gestoken en gedreigd, maar dat de verdachte en de medeverdachten de overval, de rollen van een ieder en het gebruik van een mes, tang, hamer en duct tape daarbij van tevoren hebben besproken.
Verdachte heeft tijdens de overval begrepen dat aangever met een mes was gestoken en is daarna doorgegaan met de overval. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte de aanmerkelijke kans dat tijdens de overval geweld zou worden gepleegd met het mes willens en wetens heeft aanvaard. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve gepasseerd.
De rechtbank zal in de strafmaat rekening houden met de rol van verdachte bij de overval in die zin dat hij niet de hoofdrol had maar wel van begin tot eind actief betrokken was bij de overval.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 3 januari 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Playstation en twee mobiele telefoons en een VR-bril en een portemonnee (met daarin een pasje en identiteitsbewijzen), toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld of welke bedreiging met geweld bestond uit
- het steken in de schouder van die [slachtoffer 1] met een mes en
- het tonen van een mes aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- het maken van stekende bewegingen met een mes richting die [slachtoffer 1] en
- het tegen die [slachtoffer 1] zeggen dat hij moest gaan zitten en niet mocht bewegen omdat hij anders zou worden neergestoken en
- het zeggen: "Bind hem vast" en het daarbij tonen van duct tape.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij bij haar strafeis – net als in de zaken van de medeverdachten - uitgaat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, omdat in het psychologisch onderzoek pro justitia wordt geconcludeerd dat de verdachte zwakbegaafd is en over beperkte cognitieve vaardigheden beschikt. Dit ondanks de omstandigheid dat in de rapportage wordt geadviseerd de verdachte, ondanks genoemde conclusie, volledig toerekeningsvatbaar te verklaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 162 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de (bijzondere) voorwaarden zoals ter terechtzitting geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan een contactverbod met de aangevers en de medeverdachten;
en tot
een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan de verdachte de door de officier van justitie geëiste deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daaraan verbonden de door de officier van justitie voorgestelde (bijzondere) voorwaarden. De raadsvrouw heeft betoogd geen aanleiding te zien om daarnaast de door de officier van justitie geëiste deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een woningoverval. Door de slachtoffers in hun woning te bedreigen met geweld, slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes in de schouder te steken en verschillende kostbaarheden van de slachtoffers mee te nemen, hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig strafbaar feit. De slachtoffers zijn overvallen in de privacy van hun woning, een plek bij uitstek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. De verdachte en zijn medeverdachten zijn planmatig te werk gegaan en hadden, naast het mes waarmee is gestoken, een tang, een hamer en duct tape bij zich. Dit onderstreept de ernst van de omstandigheden waaraan de slachtoffers zijn blootgesteld. Verdachte en zijn medeverdachten hadden maatregelen getroffen om er zeker van te zijn dat de overval zou slagen. Blijkens hetgeen de slachtoffers hierover in hun aangiftes en tegenover de rechter-commissaris hebben verklaard en het verhandelde ter terechtzitting, is de woningoverval voor hen een uitermate beangstigende ervaring geweest. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan doorgaans nog lange tijd de nadelige gevolgen ervaren. Voorts geldt dat misdrijven als het onderhavige leiden tot een toename van gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt het de verdachte en zijn medeverdachten kwalijk dat zij, in hun zucht naar materieel gewin, volledig voorbij zijn gegaan aan de gevolgen van hun daad voor hun slachtoffers.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport betreffende het psychologisch onderzoek pro justitia, d.d. 25 april 2017, ondertekend door M. Hulshof, GZ-psycholoog, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Verdachte is zwakbegaafd, een conditie waarvan ook sprake was tijdens het tenlastegelegde. De zwakbegaafdheid was niet van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte tijdens het tenlastegelegde. Verdachte had andere gedragskeuzes kunnen maken en werd niet belemmerd in zijn keuzevrijheid. Het is mogelijk dat verdachte zich in de woning van de slachtoffers heeft laten leiden en beïnvloeden door de medeverdachten, maar dat doet er niet aan af dat het tenlastegelegde verdachte volledig toe te rekenen is. Door de zwakke cognitieve vaardigheden verplaatst verdachte zich onvoldoende in de gevolgen van zijn gedrag voor anderen en overziet hij deze onvoldoende. Verdachte is ook makkelijk beïnvloedbaar voor negatief gedrag van anderen. Mogelijk heeft verdachte zich tijdens het tenlastegelegde stoerder willen voordoen dan hij in wezen is en heeft hij zich laten leiden door de anderen. Het is in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte dat enkele persoonlijkheidsaspecten worden aangepakt. In het kader van een sociale vaardigheidstraining kan verdachte leren de grenzen van anderen te herkennen en kan hij leren om eigen keuzes te maken en zich een eigen mening te vormen. Verder kan worden gewerkt aan het ontwikkelen van de eigen identiteit en het verminderen van de beïnvloedbaarheid. Extra toezicht en controle in de vorm van ITB Harde Kern strekt daarnaast tot aanbeveling.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 10 mei 2017, ondertekend door R. Kleefsman, Raadsonderzoeker, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Op meerdere domeinen bestaan er zorgen over het functioneren van de verdachte. Zowel aan de thuissituatie als aan de vrijetijdsbesteding en school dient aandacht te worden besteed. Er is onvoldoende zicht op de gevolgen van het (delict)gedrag en verdachte beschikt over onvoldoende handelingsalternatieven. Onduidelijk is waarom verdachte niet tot een andere keuze is gekomen dan deel te nemen aan het tenlastegelegde. De in het persoonlijkheidsonderzoek geadviseerde sociale vaardigheidstraining kan weliswaar nuttig zijn om te werken aan het versterken van de sociale vaardigheden van de verdachte. Deze training op zich staat echter niet in verhouding met het tenlastegelegde feit. Ondanks het daartoe strekkende advies in het persoonlijkheidsonderzoek, behoort de verdachte niet tot de doelgroep van ITB Harde Kern. Helaas is het wel passend geachte FAST (forensische ambulante systeem therapie) van de Waag om financieringsredenen niet van start gegaan in de schorsingsperiode. Geadviseerd wordt om deelname aan FAST als bijzondere voorwaarde op te nemen bij een voorwaardelijke straf. Verder strekt toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering tot aanbeveling. De algemene en bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden aan een deels voorwaardelijke werkstraf.
Ter terechtzitting is van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming benadrukt dat het volgen van FAST zeer belangrijk is voor de verdachte. De gemeente is inmiddels bereid om de behandeling te financieren en verdachte kan binnenkort beginnen met deze behandeling. Daarnaast kan eventueel een training worden opgelegd. ITB Harde Kern wordt niet passend geacht. Naast een deels voorwaardelijke werkstraf strekt oplegging van jeugddetentie gelijk de duur van het voorarrest tot de aanbeveling. Van de zijde van de jeugdreclassering is ter terechtzitting opgemerkt dat ITB Criem of ITB Harde Kern geen interventies zijn die in het geval van verdachte passend zijn. ITB Criem was weliswaar eerder door de Raad geadviseerd en door de rechtbank als schorsende voorwaarde opgelegd, maar daar is geen uitvoering aan gegeven. FAST wordt wel passend geacht voor verdachte, in combinatie met een nader te bepalen vaardigheidstraining. Een avondklok en een contactverbod worden niet nodig geacht.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages voor zover zij zien op de bij de verdachte vastgestelde problematiek, de omtrent de verdachte bestaande zorgen en de noodzaak van een passende behandeling. Bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf zal rekening worden gehouden met de door de deskundigen geadviseerde bestraffing, begeleiding en behandeling. Hoewel de rechtbank de officier van justitie en de raadsvrouw niet volgt in hun standpunt dat verdachte, anders dan in het psychologisch onderzoek pro justitia wordt geconcludeerd, verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, zal de rechtbank wel rekening houden met de conclusie dat de verdachte als zwakbegaafd geldt en beschikt over beperkte cognitieve vaardigheden. Anders dan door de deskundigen geadviseerd en door de officier van justitie geëist zal de rechtbank aan verdachte geen (deels voorwaardelijke) werkstraf opleggen, omdat de op te leggen deels voorwaardelijke jeugddetentie - met daaraan verbonden de nader te noemen algemene en bijzondere voorwaarden -, mede gelet op de geldende richtlijnen, de rol van verdachte, de zeer jeugdige leeftijd en de meewerkende en open houding van de verdachte, een passende reactie vormt. De rechtbank acht het in het geval van verdachte niet nodig om een avondklok op te leggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 132 (honderdtweeëndertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van die jeugddetentie, groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op twee jaren, onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij De Jeugd- & Gezinsbeschermers, afdeling jeugdreclassering, te Alkmaar, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan de behandeling FAST van de Waag en/of aan een andere door de jeugdreclassering nodig geachte (vaardigheids)training of behandeling, op de tijden en plaatsen als door of namens de betrokken instellingen aan te geven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangevers ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) en met de medeverdachten ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ), zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Alkmaar, een gecertificeerde instelling die de jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.B. Wijnholt, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2017003232.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] , p. 88-90; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 101-105; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 193-196; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 78-82; proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 176-179, proces-verbaal van bevindingen, p. 42, proces-verbaal van bevindingen, p. 115.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 102, 103.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] , p. 88, 89.
6.Proces-verbaal, p. 124.
7.Proces-verbaal van herkenning verdachte, p. 126.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 172, 176-180.
9.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] p. 193-196.
11.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 80, 81, 83.