ECLI:NL:RBDHA:2017:5704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
09.797276.15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en poging tot oplichting in het kader van verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en poging tot oplichting. De verdachte had een schijnrelatie met een medeverdachte, met als doel een verblijfsstatus in Nederland te verkrijgen. De aanvraag voor een verblijfsvergunning was onderbouwd met een vals opgemaakte relatieverklaring. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van deze valsheid in geschrift niet alleen het overheidsbeleid inzake illegale toegang en verblijf in Nederland ondermijnde, maar ook het vertrouwen in de juistheid van officiële documenten ernstig had geschaad.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 29 september 2016 en 3 mei 2017. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, vorderde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen werden verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een echte relatie tussen de verdachte en de medeverdachte, gezien de tegenstrijdige verklaringen over belangrijke gebeurtenissen in hun vermeende relatie. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan medeplegen van valsheid in geschrift en poging tot oplichting, en kreeg een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte door zijn handelen niet alleen de wet overtrad, maar ook het vertrouwen in de integriteit van het verblijfsbeleid en de publieke voorzieningen ernstig had geschaad. De uitspraak is een duidelijke boodschap dat valsheid in geschrift en misbruik van het verblijfsrecht niet getolereerd worden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797276-15
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Verstek
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Libië),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 29 september 2016 en 3 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 mei 2017 - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 01 februari 2014 te 's-Gravenhage in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een relatieverklaring partner EU-burger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar valselijk binnen die verklaring verklaard dat hij verdachte per 13 mei 2013 een duurzame relatie heeft en/of een gemeenschappelijke huishouding voert en/of feitelijk samenwoont met [medeverdachte] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 mei 2013 tot en met 21 april 2015 te 's-Gravenhage, althans op Nederlands grondgebied ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Immigratie- en Naturalisatiedienst te bewegen tot de afgifte van een verblijfsvergunning, althans een document als bedoeld in artikel 9 eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- zijn medeverdachte (in strijd met de werkelijkheid) in het GBA ingeschreven op zijn verblijfadres en/of (vervolgens)
- bij de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend en/of (vervolgens)
- ter onderbouwing van die aanvraag een vals opgemaakt relatieverklaring en/of arbeidsovereenkomst aan de IND heeft overhandigd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 februari 2014 tezamen en in vereniging valsheid in geschrift heeft gepleegd door een Relatieverklaring partner EU-burger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna ook: IND) valselijk te hebben opgemaakt of te hebben vervalst (feit 1). Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 13 mei 2013 tot en met 21 april 2015 tezamen en in vereniging met een ander heeft getracht de IND op te lichten teneinde een verblijfsvergunning, dan wel een document waaruit een verblijfsrecht blijkt, te verkrijgen (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het einde van de pleegperiode van feit 2 kan worden vastgesteld op 16 maart 2015, te weten de datum van de beslissing op het bezwaar van de verdachte tegen de weigering hem een verblijfsdocument te verschaffen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
Op 17 maart 2014 heeft de verdachte bij de IND een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, dan wel een document of verklaring als bedoeld in artikel 9 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 waaruit een verblijfsrecht blijkt. Deze aanvraag is gegrond op de omstandigheid dat de verdachte een relatie met zijn medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) onderhield, die als Hongaarse gemeenschapsonderdaan is. [2] Als bijlage bij deze aanvraag is door de verdachte een op 6 januari 2014 te Den Haag door [medeverdachte] (verblijfgever) en de verdachte (vreemdeling en aanvrager) ondertekende Relatieverklaring partner EU-burger (hierna: relatieverklaring) van de IND ingediend. In deze relatieverklaring heeft de verdachte ingevuld dat hij met [medeverdachte] een duurzame relatie onderhoudt, een gemeenschappelijke huishouding voert en met ingang van 13 mei 2013 feitelijk samenwoont op het adres [straat] 44 te Den Haag. [medeverdachte] heeft eveneens ingevuld dat de verdachte haar levenspartner is, dat zij met hem een gemeenschappelijke huishouding voert en dat zij met ingang van 13 mei 2013 feitelijk met hem samenwoont op genoemd adres. [3] Zowel de verdachte als [medeverdachte] heeft de verklaring ondertekend en daarmee aangegeven dat de verklaring naar waarheid is ingevuld.
De rechtbank dient ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten allereerst de vraag te beantwoorden of tussen de verdachte en [medeverdachte] sprake is geweest van een relatie als bedoeld in de relatieverklaring, c.q. of zij werkelijk een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
Simultaan gehoor IND
Op grond van de hierboven genoemde aanvraag van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze is gedaan (er was onder meer sprake van een ongewone combinatie van nationaliteiten, de aanvraag is kort na de afwijzing van een eerdere asielaanvraag gedaan en [medeverdachte] was eerder betrokken bij een schijnhuwelijk), ontstond bij de IND het vermoeden dat sprake was van een schijnrelatie tussen de verdachte en [medeverdachte] . De verdachte en [medeverdachte] zijn hierop op 29 september 2014 door de IND onderworpen aan een simultaan gehoor.
De verdachte heeft ter gelegenheid van dit gehoor verklaard dat [medeverdachte] in juni 2014 voor een periode van bijna vier weken naar Tunesië is geweest. [medeverdachte] heeft niemand bezocht in Tunesië, maar was daar op vakantie. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij [medeverdachte] met de auto naar Schiphol heeft gebracht en haar met de trein weer van Schiphol heeft afgehaald. [4] [medeverdachte] heeft bij het gehoor echter verklaard dat zij in juni 2013 voor een periode van twee weken naar een vriendin in Tunesië is geweest. Zij is alleen naar Schiphol gegaan en is bij terugkomst door een vriendin opgehaald. [5]
De verdachte heeft bij het gehoor verklaard dat hij [medeverdachte] in februari of maart 2012 heeft ontmoet in Scheveningen. Hij was daar samen met [betrokkene 1] . Een week later hebben zij afgesproken in Scheveningen. De verdachte was ook toen samen met [betrokkene 1] en [medeverdachte] met haar vriendin [betrokkene 2] . [6] [medeverdachte] heeft verklaard dat zij de verdachte in maart 2012 heeft ontmoet in Scheveningen. De verdachte was daar toen met twee of drie vrienden. Een week na hun ontmoeting hadden zij hun eerste afspraak in Scheveningen. [medeverdachte] was tijdens deze eerste afspraak alleen en de verdachte was samen met zijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . [7]
De verdachte heeft bij het gehoor verklaard dat hij niet weet waar [medeverdachte] woonde ten tijde van hun ontmoeting of met wie zij daar woonde. [8] [medeverdachte] heeft verklaard dat zij ten tijde van de ontmoeting met de verdachte bij [betrokkene 2] woonde. [9]
De verdachte heeft bij het gehoor verklaard dat er geen sprake is geweest van een verloving of iets dergelijks. Zij hebben met elkaar besproken dat zij samen verder wilden, daar was niemand bij. [10] Voorts heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte] in oktober of november 2013 bij hem thuis is bekeerd tot de Islam. Hierbij waren [betrokkene 3] en [betrokkene 1] aanwezig. [medeverdachte] heeft geen Koran. [11]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij en de verdachte in oktober 2012 een soort Islamitische verloving hebben georganiseerd in de woning van de verdachte. [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren daarbij aanwezig. [medeverdachte] moest een zin nazeggen, waardoor zij Moslima werd. [betrokkene 1] las een tekst uit de Koran voor. [12] [medeverdachte] heeft verklaard dat zij van [betrokkene 2] een Hongaarse vertaling van de Koran heeft gekregen. [13]
Politieverhoor
De verdachte heeft in mei 2015 bij de politie verklaard dat [medeverdachte] aan de rechterkant van het bed sliep. [14] [medeverdachte] heeft verklaard dat zij aan de linkerkant van het bed sliep. [15]
Buurtonderzoek [straat] 44
Uit onderzoek in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is gebleken dat de verdachte sinds 8 maart 2010 en [medeverdachte] sinds 13 mei 2013 stond ingeschreven op het adres [straat] 44 te Den Haag. [16] Aan de bewoners van het flatgebouw aan de [straat] te Den Haag zijn in mei 2015 foto’s getoond van de verdachte en [medeverdachte] . De bewoners van [straat] 42 en 48 hebben verklaard de verdachte te herkennen als de bewoner van [straat] 44 , [medeverdachte] herkenden zij niet. De schoonmaker van het portiek heeft verklaard de verdachte te herkennen als de bewoner van [straat] 44 maar [medeverdachte] nog nooit te hebben gezien. [17] Ook de bewoners van [straat] 54 en 50 herkenden de verdachte als de bewoner van nummer 44 maar hadden [medeverdachte] nog nooit gezien. [18]
Arbeidsovereenkomst
Op 9 september 2014 heeft [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ondertekend bij [bedrijf] . Volgens deze overeenkomst zou [medeverdachte] per 1 oktober 2014 bij dit garagebedrijf in dienst treden. [19] Op 11 september 2014 heeft [medeverdachte] deze arbeidsovereenkomst ingediend bij de IND. [20]
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] vier à vijf keer in de garage heeft gewerkt, maar dat hij dit werk niet voor haar heeft geregeld. Hij heeft haar één keer naar de garage gebracht. [21]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij een aantal keren schoonmaakwerk heeft verricht in de garage en dat het niet haar intentie was om daar te blijven werken. [22] Zij heeft verklaard dat de verdachte dit werk had geregeld en dat het alleen bedoeld was voor zijn papieren. [23] Nadat [medeverdachte] drie à vier had gewerkt in de garage heeft de verdachte haar verteld dat het niet meer nodig was. De verdachte heeft ook iets moeten betalen aan die garagehouder. [24]
Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat de verdachte haar de keren dat zij in de garage heeft gewerkt naar de garage heeft gebracht. [25]
[getuige] , werkzaam bij [bedrijf] , heeft verklaard dat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgemaakt maar dat de vrouw op de foto (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) nooit voor hem is komen werken. [26]
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank
Conclusie ten aanzien van feit 1 (valsheid in geschrift)
De rechtbank overweegt dat wanneer sprake is van een duurzame relatie en een gemeenschappelijke huishouding – behoudens bijzondere omstandigheden – op zijn minst mag worden verwacht dat de partners zich kenmerkende details weten te herinneren dan wel op hoofdlijnen gelijkluidend verklaren over belangrijke gebeurtenissen in de relatie. In dit geval gaat het dan om omstandigheden als de eerste ontmoeting tussen de verdachte en [medeverdachte] , hun verloving, bekering van [medeverdachte] , de reis naar Tunesië van [medeverdachte] en de zijde van het bed waar elk van de partners slaapt. De rechtbank concludeert dat de verdachte en [medeverdachte] , blijkens hetgeen hierboven is weergegeven uit het simultaan gehoor en de verhoren bij de politie, over verschillende belangrijke zaken uit hun gemeenschappelijke geschiedenis zeer uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd. Gelet hierop, en op de omstandigheid dat verscheidene buurtbewoners van de [straat] 44 – waar [medeverdachte] op het moment van bevraging al twee jaar zou moeten wonen en ingeschreven stond – hebben verklaard [medeverdachte] nog nooit te hebben gezien, is de rechtbank van oordeel dat nimmer sprake is geweest van een relatie, een gemeenschappelijke huishouding en van een feitelijke samenwoning tussen de verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 februari 2014 samen met [medeverdachte] valselijk een relatieverklaring heeft opgemaakt.
Conclusie ten aanzien van feit 2 (poging tot oplichting)
De rechtbank concludeert dat de verdachte op 17 maart 2014 bij de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend. Deze aanvraag is gegrond op de relatie die de verdachte met [medeverdachte] zou onderhouden, die als Hongaarse gemeenschapsonderdaan is. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft de verdachte een – zoals hiervoor bewezenverklaard – vals opgemaakte relatieverklaring ingediend. Voorts concludeert de rechtbank dat de verdachte zijn medeverdachte [medeverdachte] met het oog op de verkrijging van een verblijfsvergunning per 13 mei 2013 in het GBA heeft ingeschreven op zijn adres [straat] 44 te Den Haag, terwijl zij feitelijk niet met de verdachte samenwoonde. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, eveneens ter ondersteuning van zijn aanvraag van een verblijfvergunning, samen met [medeverdachte] , een arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] heeft laten afsluiten, terwijl – zoals blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte] en [getuige] – dit slechts werd gedaan om de aanvraag ingewilligd te krijgen en niet om een daadwerkelijke arbeidsverhouding in het leven te roepen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van 13 mei 2013 tot en met 11 september 2014 te Den Haag tezamen met [medeverdachte] door middel van voornoemde listige kunstgrepen heeft getracht de IND te bewegen tot de afgifte van een verblijfsvergunning. De rechtbank ziet geen aanleiding om de hele periode die bij dit feit ten laste is gelegd bewezen te verklaren, nu de laatste feitelijke handeling die heeft bijgedragen aan de poging tot oplichting, te weten het aan de IND doen toekomen van de zogenaamde arbeidsovereenkomst, heeft plaatsgevonden op 11 september 2014.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 februari 2014 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een relatieverklaring partner EU-burger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en/of zijn mededader toen en daar valselijk binnen die verklaring verklaard dat hij verdachte per 13 mei 2013 een duurzame relatie heeft en een gemeenschappelijke huishouding voert en feitelijk samenwoont met [medeverdachte] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in de periode van 13 mei 2013 tot en met
11 september 2014te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen, de Immigratie- en Naturalisatiedienst te bewegen tot de afgifte van een verblijfsvergunning, althans een document als bedoeld in artikel 9 eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader,
- zijn medeverdachte in strijd met de werkelijkheid in het GBA ingeschreven op zijn verblijfadres en vervolgens
- bij de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend en
- ter onderbouwing van die aanvraag een vals opgemaakte relatieverklaring en arbeidsovereenkomst aan de IND heeft overhandigd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van poging tot oplichting.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden wordt opgelegd.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een schijnrelatie gehad met [medeverdachte] , teneinde op grond daarvan een verblijfsstatus in Nederland te verkrijgen. Zijn aanvraag van een verblijfsvergunning heeft hij onder meer ondersteund door middel van een valselijk opgemaakte relatieverklaring. Door op dergelijke oneigenlijke gronden te trachten zich een verblijfstitel te verschaffen, wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegale toegang tot en illegaal verblijf in Nederland doorkruist, maar wordt ook een illegaal cicuit in stand gehouden, waarin misbruik wordt gemaakt van publieke voorzieningen. Door de gepleegde valsheid in geschrift heeft de verdachte bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van officiële documenten moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 maart 2017. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. Hierbij is van belang dat de verdachte niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel en geen bekende vaste woon- of verblijfplaats heeft, hetgeen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een werkstraf, al dan niet in combinatie met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van poging tot oplichting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Biever, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem en L. Prosperini, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2017.
Mr. M.M. Dolman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015156967, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingenpolitie, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 370).
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-22.
3.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Relatieverklaring, p. 122-123.
4.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 147.
5.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 140.
6.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 150.
7.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 142.
8.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 150.
9.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 142.
10.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 151.
11.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 152.
12.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 143.
13.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 144.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 mei 2015, p. 69.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 mei 2015, p. 56.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2015, p. 170.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2015, p. 98.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2015, p. 102.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 10 mei 2015, p. 79-81, met bijlage arbeidsovereenkomst, p. 88-92.
20.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 23.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 mei 2015, p. 67.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 mei 2015, p. 55.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 mei 2015, p. 55.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 20 mei 2015, p. 59.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 20 mei 2015, p. 58.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 19 mei 2015, p. 80.