ECLI:NL:RBDHA:2017:5702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
09.797275.15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en schijnrelatie voor verblijfsstatus in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift in het kader van een schijnrelatie met een medeverdachte. De verdachte had samen met de medeverdachte een relatieverklaring valselijk opgemaakt om de medeverdachte een verblijfsstatus in Nederland te verschaffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte in de periode van 13 mei 2013 tot en met 21 april 2015 betrokken waren bij het opstellen van deze valse documenten, wat in strijd is met de wet en het overheidsbeleid inzake illegale toegang en verblijf in Nederland. Tijdens de rechtszittingen op 29 september 2016 en 3 mei 2017 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd voor het eerste feit, maar wel bewijs heeft aangedragen voor het tweede feit van valsheid in geschrift. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen sprake was van een echte relatie tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met inachtneming van haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797275-15
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Verstek
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Hongarije),
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 29 september 2016 en 3 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 mei 2017 – ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 mei 2013 tot en met 21 april 2015 te 's-Gravenhage en/of Rijswijk, althans op Nederlands grondgebied een ander, te weten [medeverdachte] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die [medeverdachte] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, hebbende verdachte:
- met die [medeverdachte] (in strijd met de waarheid) een relatieverklaring opgesteld/ondertekend en/of (daarbij) zich ter (verdere) onderbouwing van die
(schijn)relatie ingeschreven, althans laten inschrijven op het adres de [straat] 44 te 's-Gravenhage, zijnde het woonadres van die [medeverdachte] en/of (vervolgens)
- ( in strijd met de waarheid) (ter onderbouwing van een voldoende inkomstenbron) een arbeidsovereenkomst, waarin wordt gesteld dat zij verdachte per 1 oktober 2014 voor de duur van één jaar werkzaam zal zijn bij [bedrijf] ondertekend en/of (vervolgens)
- met die voormelde relatieverklaring en/of arbeidsovereenkomst een door/namens die [medeverdachte] ingediende aanvraag voor een EER-verblijfsvergunning ondersteund;
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 01 februari 2014 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een relatieverklaring partner EU-burger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar valselijk binnen die verklaring verklaard dat zij verdachte per 13 mei 2013 een duurzame relatie heeft en/of een gemeenschappelijke huishouding voert en/of feitelijk samenwoont met [medeverdachte] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij in de periode van 13 mei 2013 tot en met 21 april 2015 haar medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van een verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was (feit 1). Daarnaast wordt de verdachte verweten dat zij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 februari 2014 tezamen en in vereniging valsheid in geschrift heeft gepleegd door een Relatieverklaring partner EU-burger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna ook: IND) valselijk te hebben opgemaakt of te hebben vervalst (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – vrijspraak gevorderd van het onder 1 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het bestanddeel ‘uit winstbejag’ niet kan worden bewezen nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte enig voordeel heeft verkregen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1
Vrijspraak feit 1 (mensensmokkel)
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich in de periode van 13 mei 2013 tot en met 21 april 2015 schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit nu niet kan worden bewezen dat de verdachte [medeverdachte] uit winstbejag behulpzaam is geweest. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.2
Feit 2 (valsheid in geschrift)
Op 17 maart 2014 heeft [medeverdachte] bij de IND een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning dan wel een document waaruit een verblijfsrecht blijkt. [medeverdachte] heeft deze aanvraag gegrond op de omstandigheid dat hij een relatie onderhield met de verdachte, die als Hongaarse gemeenschapsonderdaan is. Als bijlage bij deze aanvraag is door [medeverdachte] een op 6 januari 2014 te Den Haag door de verdachte (verblijfgever) en [medeverdachte] (vreemdeling en aanvrager) ondertekende Relatieverklaring partner EU-burger (hierna: relatieverklaring) van de IND ingediend. In deze relatieverklaring heeft de verdachte ingevuld dat [medeverdachte] haar levenspartner is, dat zij met hem een gemeenschappelijke huishouding voert en dat zij met ingang van 13 mei 2013 feitelijk met hem samenwoont op het adres [straat] 44 te Den Haag. [medeverdachte] heeft eveneens ingevuld dat hij met de verdachte een duurzame relatie onderhoudt, daartoe een gemeenschappelijke huishouding voert en met ingang van 13 mei 2013 feitelijk samenwoont op genoemd adres. [2] Zowel de verdachte als [medeverdachte] heeft de verklaring ondertekend en daarmee aangegeven dat de verklaring naar waarheid is ingevuld.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of tussen de verdachte en [medeverdachte] sprake is geweest van een relatie als bedoeld in de relatieverklaring en of zij werkelijk een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
Simultaan gehoor IND
Op grond van de hierboven genoemde aanvraag van [medeverdachte] en de omstandigheden waaronder deze is gedaan (er was onder meer sprake van een ongewone combinatie van nationaliteiten, de aanvraag is kort na de afwijzing van een eerdere asielaanvraag gedaan en de verdachte was eerder betrokken bij een schijnhuwelijk), ontstond bij de IND het vermoeden dat sprake was van een schijnrelatie tussen de verdachte en [medeverdachte] . De verdachte en [medeverdachte] zijn hierop op 29 september 2014 door de IND onderworpen aan een simultaan gehoor.
De verdachte heeft ter gelegenheid van dit gehoor verklaard dat zij in juni 2013 voor een periode van twee weken naar een vriendin in Tunesië is geweest. Zij is alleen naar Schiphol gegaan en is bij terugkomst door een vriendin opgehaald. [3]
[medeverdachte] heeft bij het gehoor echter verklaard dat de verdachte in juni 2014 voor een periode van bijna vier weken naar Tunesië is geweest. De verdachte heeft niemand bezocht in Tunesië, maar was daar op vakantie. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij de verdachte met de auto naar Schiphol heeft gebracht en haar met de trein weer van Schiphol heeft afgehaald. [4]
De verdachte heeft bij het gehoor verklaard dat zij [medeverdachte] in maart 2012 heeft ontmoet in Scheveningen. [medeverdachte] was daar toen met twee of drie vrienden. Een week na hun ontmoeting hadden zij hun eerste afspraak in Scheveningen. De verdachte was tijdens deze eerste afspraak alleen en [medeverdachte] was samen met zijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . [5]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de verdachte in februari of maart 2012 heeft ontmoet in Scheveningen. Hij was daar samen met [betrokkene 1] . Een week later hebben zij afgesproken in Scheveningen. [medeverdachte] was daar toen ook met [betrokkene 1] en de verdachte met haar vriendin [betrokkene 2] . [6]
De verdachte heeft bij het gehoor verklaard dat zij ten tijde van de ontmoeting met [medeverdachte] bij [betrokkene 2] woonde. [7]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij niet weet waar de verdachte woonde ten tijde van hun ontmoeting of met wie zij daar woonde. [8]
De verdachte heeft bij het gehoor verklaard dat zij en [medeverdachte] in oktober 2012 een soort Islamitische verloving hebben georganiseerd in de woning van [medeverdachte] . [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren daarbij aanwezig. De verdachte moest een zin nazeggen, waardoor zij Moslima werd. [betrokkene 1] las een tekst uit de Koran voor. [9] De verdachte heeft verklaard dat zij van [betrokkene 2] een Hongaarse vertaling van de Koran heeft gekregen. [10]
[medeverdachte] heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van een verloving of iets dergelijks. Zij hebben met elkaar besproken dat zij samen verder wilden, daar was niemand bij. [11] Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat de verdachte in oktober of november 2013 bij hem thuis is bekeerd tot de Islam. Hierbij waren [betrokkene 3] en [betrokkene 1] aanwezig. De verdachte heeft geen Koran. [12]
Politieverhoor
De verdachte heeft in mei 2015 bij de politie verklaard dat zij aan de linkerkant van het bed sliep. [13] [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte aan de rechterkant van het bed sliep. [14]
Buurtonderzoek [straat] 44
Aan de bewoners van het flatgebouw aan de [straat] te Den Haag zijn in mei 2015 foto’s getoond van de verdachte en [medeverdachte] . De bewoners van [straat] 42 en 48 hebben verklaard [medeverdachte] te herkennen als de bewoner van [straat] 44, de verdachte herkenden zij niet. De schoonmaker van het portiek heeft verklaard [medeverdachte] te herkennen als de bewoner van [straat] 44 maar de verdachte nog nooit te hebben gezien. [15] Ook de bewoners van [straat] 54 en 50 herkenden [medeverdachte] als de bewoner van nummer 44 maar hadden de verdachte nog nooit gezien. [16]
Conclusie
De rechtbank overweegt dat wanneer sprake is van een duurzame relatie en een gemeenschappelijke huishouding – behoudens bijzondere omstandigheden – op zijn minst mag worden verwacht dat de partners zich kenmerkende details weten te herinneren dan wel op hoofdlijnen gelijkluidend verklaren over belangrijke gebeurtenissen in de relatie. In dit geval gaat het dan om omstandigheden als de eerste ontmoeting tussen de verdachte en [medeverdachte] , hun verloving, de bekering van de verdachte, verdachtes reis naar Tunesië en de zijde van het bed waar elk van de partners slaapt. De rechtbank concludeert dat de verdachte en [medeverdachte] , blijkens hetgeen hierboven is weergegeven uit het simultaan gehoor en de verhoren bij de politie, over verschillende belangrijke zaken uit hun gemeenschappelijke geschiedenis zeer uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd. Gelet hierop, en op de omstandigheid dat verscheidene buurtbewoners van de [straat] 44 – waar de verdachte op het moment van bevraging al twee jaar zou moeten wonen en ingeschreven stond – hebben verklaard de verdachte nog nooit te hebben gezien, is de rechtbank van oordeel dat nimmer sprake is geweest van een relatie, een gemeenschappelijke huishouding en van een feitelijke samenwoning tussen de verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 februari 2014 samen met [medeverdachte] valselijk een relatieverklaring heeft opgemaakt.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2.
zij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 februari 2014 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een relatieverklaring partner EU-burger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en/of
haarmededader toen en daar valselijk binnen die verklaring verklaard dat zij verdachte per 13 mei 2013 een duurzame relatie heeft en een gemeenschappelijke huishouding voert en feitelijk samenwoont met [medeverdachte] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van valsheid in geschrift.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien weken wordt opgelegd.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een schijnrelatie gehad met [medeverdachte] , teneinde deze [medeverdachte] een verblijfsstatus in Nederland te doen verkrijgen. De verdachte heeft daartoe tezamen met [medeverdachte] een bij de aanvraag bij de IND benodigde relatieverklaring valselijk opgemaakt, waarmee zij zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrift. Door op dergelijke oneigenlijke gronden te trachten een ander een verblijfstitel te verschaffen, wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegale toegang tot en illegaal verblijf in Nederland doorkruist, maar wordt ook een illegaal circuit in stand gehouden, waarin misbruik wordt gemaakt van publieke voorzieningen. Door de gepleegde valsheid in geschrift heeft de verdachte bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van officiële documenten moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 maart 2017. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden is en dat aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren dient te worden opgelegd. Hierbij is met name van belang dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie en dat de rol van de verdachte in het geheel een kleinere was dan die van medeverdachte [medeverdachte] , die de rechtbank beschouwt als degene die het initiatief heeft genomen bij het plegen van dit feit. De rechtbank zal daarnaast aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand opleggen. De rechtbank beoogt met de oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van valsheid in geschrift;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Biever, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem en L. Prosperini, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2017.
Mr. M.M. Dolman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015156967, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingenpolitie, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 370).
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Relatieverklaring, p. 122-123.
3.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 140.
4.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 147.
5.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 142.
6.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 150.
7.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 142.
8.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 150.
9.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 143.
10.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 144.
11.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 151.
12.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 april 2015, p. 21-24, met bijlage Verslag van zitting d.d. 29 september 2014, p. 152.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2] d.d. 18 mei 2015, p. 56.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 19 mei 2015, p. 69.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2015, p. 98.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2015, p. 102.