ECLI:NL:RBDHA:2017:5683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
AWB 17/689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiseres, een Syrische vrouw die alleen woont en afhankelijk is van mantelzorg van haar dochter en buren, verzocht om verblijf bij haar 20-jarige zoon in Nederland. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en haar zoon, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De IND had ten onrechte bij de belangenafweging betrokken of er sprake was van een 'meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie'. De rechtbank stelde vast dat de IND onvoldoende rekening had gehouden met de reële kans dat de mantelzorg door de dochter en buren zou wegvallen, gezien de situatie in Syrië. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de IND op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 17/689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [nummer] ,
van Syrische nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Op 17 april 2016 heeft [referent] (hierna: referent) ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Bij besluit van 21 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Daartegen hebben eiseres en referent op 17 augustus 2016 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 10 januari 2017 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 mei 2017. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is referent verschenen. Op verzoek van eiseres is [dochter] , haar dochter, als getuige ter zitting gehoord. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. Boelhouwer.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. De rechtbank stelt vast dat referent sinds 28 januari 2016 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres de moeder van referent is en dat referent ten tijde van de aanvraag 20 jaar oud was.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. De aanvraag van eiseres is een aanvraag om een mvv met als doel ‘verblijf bij familie of gezin’ in Nederland. In dat licht is beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Nadat verweerder heeft vastgesteld dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM gaat deze over tot een belangenafweging tussen de belangen van eiseres en het belang van de Staat. Verweerder overweegt dienaangaande dat er geen sprake is van inmenging zoals is neergelegd in paragraaf B7/3.8.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) en dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie niet aannemelijk is gemaakt. Aan deze twee elementen wordt door verweerder zwaar gewicht toegekend, wat betekent dat de belangenafweging in het voordeel van de Staat uitvalt.
4. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd zal in het navolgende, voor zover van belang, worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. In het eerste lid van artikel 8 van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In het tweede lid van artikel 8 van het EVRM is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
7. Op grond van artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan verweerder een mvv verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
8. In de IND werkinstructie 2015/4 (versie september 2016; hierna: WI 2015/4 ) staat het volgende (als uitwerking van paragraaf B7/3.8 van de Vc 2000), voor zover thans relevant, onder 2.4.5 vermeld:
“Hoofdregel
In de Vreemdelingencirculaire (B7/3.8) is opgenomen dat voor het aannemen van
gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun
ouders sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s) (more than normal emotional
ties).
De afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden die tussen de ouder(s) en
het meerderjarige kind bestaan, overstijgen. De afhankelijkheid kan beide kanten
op bestaan: het meerderjarige kind kan afhankelijk zijn van de ouder(s), of de
ouder is afhankelijk van het meerderjarige kind. De banden moeten zo sterk zijn
dat als gevolg van de scheiding de betreffende gezinsleden niet in staat zijn
zelfstandig te functioneren. Je mag hier bij betrekken of anderen (bijvoorbeeld
andere gezinsleden, maar ook derden) in staat zijn de zorg voor het gezinslid op
zich te nemen.
Van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan bijvoorbeeld sprake
zijn wanneer sprake is van medische of psychische problematiek en de
gezinsleden zonder de zorg van exclusief dat ene gezinslid niet kunnen
functioneren.
Als de gezinsleden niet samenwonen en ieder een eigen gezinsleven onderhouden,
dan is dit in de regel een aanwijzing dat géén sprake is van een meer dan
gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Je kunt snel aannemen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke
afhankelijkheidsrelatie tussen een meerderjarige Afghaanse dochter en haar
vader. Immers, in het asielbeleid is opgenomen dat meerderjarige Afghaanse
dochters exclusief afhankelijk zijn van de bescherming door hun vader. Andere
gezinsleden kunnen deze bescherming niet op zich nemen. Als de meerderjarige
Afghaanse dochter echter gehuwd is, is niet langer sprake van een meer dan
gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar vader.
Een algemeen slechte veiligheidssituatie in een land waar het meerderjarige kind
verblijft, is op zichzelf niet voldoende om een meer dan gebruikelijke
afhankelijkheid aan te nemen.
Uitzondering
Als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is en
  • altijd feitelijk heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de
ouders, dan neem je familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM,
zonderdat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.”
Voorts staan in de werkinstructie met betrekking tot de belangenafweging, als belangen van de Staat (niet-limitatief), in paragraaf 2.5.2 vermeld:
a. Openbare orde
b. Middelen van bestaan
c. Geldig document voor grensoverschrijding
In paragraaf 2.5.3 staan de belangen van de vreemdeling (niet-limitatief) vermeld:
a. Inmenging en verblijfsduur
b. Objectieve belemmering of subjectieve belemmering om het
gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen
c. Banden met andere landen
d. Asielgerelateerde aspecten
e. De banden van de vreemdeling en diens familie- of gezinsleden met
Nederland en met het land van herkomst
f. Medische omstandigheden.”
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangenomen dat tussen eiseres en referent sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
10. Tevens stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat door weigering van de gevraagde mvv geen sprake is van inmenging op dit familie- en gezinsleven, omdat het bestreden besluit er niet toe strekt eiseres een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het familie- en gezinsleven hier te lande in staat stelde.
11. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599, en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527), volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven een 'fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de desbetreffende vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
De rechter moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
12. Verweerder heeft in de door hem in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging betrokken of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift overgelegd inhoudende een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 maart 2017 (AWB 16/22220) en een commentaar op deze uitspraak van Vluchtelingenwerk Nederland (Update 2017/14, p. 5-8). Hieruit blijkt, kortgezegd, dat een toets aan ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheid’ niet in het kader van de belangenafweging dient plaats te vinden, maar in het kader van de vaststelling van gezins- of familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Dit beleid, in september 2016 vastgelegd in de vernieuwde WI 2015/4, is mede ingegeven door jurisprudentie van het EHRM (zie de arresten van het EHRM van 23 september 2010, nr 25672/07 (Boussara t. Frankrijk), van 14 juni 2011, nr. 38058/09 (Osman t. Denemarken) en van 20 september 2011, nr. 8000/08 (AA t. Verenigd Koninkrijk)).
In reactie op het aangevoerde stelt verweerder in het verweerschrift van 10 mei 2017 als volgt. In tegenstelling tot hetgeen opgenomen in het bestreden besluit, is er tussen eiseres en referent sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, zonder dat daarbij sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. In het besluit en in het verweerschrift van 25 april 2017 is derhalve ten onrechte de term ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ gehanteerd, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hiermee bedoeld is te zeggen dat het niet meer van belang is of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie indien gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM reeds is aangenomen.
13. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte bij de belangenafweging heeft betrokken of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Deze toets dient plaats te vinden in het kader van de vaststelling van het bestaan van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Wanneer er echter sprake is van een jongvolwassene die feitelijk tot het gezin van de ouders behoort en altijd heeft behoord wordt het gezinsleven reeds daarom aangenomen. Nu verweerder, in lijn met het bepaalde in paragraaf B7/3.8 van de Vc 2000, in het bestreden besluit heeft vastgesteld dat er tussen eiseres en referent familie- of gezinsleven bestaat, wordt aan een beoordeling van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie niet toegekomen, hetgeen ter zitting door verweerder is bevestigd.
Gelet hierop is het beroep reeds gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Ten behoeve van een finale beslechting van dit geschil ziet de rechtbank echter aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden. De rechtsgevolgen zouden in stand kunnen worden gelaten als de rechtbank van oordeel is dat verweerder bij de door hem gemaakte belangenafweging de belangen van eiseres voldoende heeft betrokken.
14. Verweerder stelt in het aanvullend verweerschrift van 10 mei 2017 dat in het bestreden besluit desalniettemin op juiste gronden is overwogen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter op onvoldoende wijze inzichtelijk gemaakt op welke wijze de verschillende individuele belangen in de belangenafweging zijn meegenomen, hierbij in aanmerking genomen dat de toets aan een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie niet in het kader van de belangenafweging dient plaats te vinden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de verschillende belangen van eiseres in het kader van de ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ heeft geplaatst. Zo overweegt verweerder op pagina 2 van het bestreden besluit dat er sprake kan zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie wanneer sprake is van medische of psychische problematiek en eiseres zonder de exclusieve zorg van referent niet kan functioneren en dat verweerder uit de overgelegde documenten niet kan opmaken dat eiseres bij de behandeling van haar klachten exclusief afhankelijk is van zijn (mantel)zorg. Op pagina 3 van het bestreden besluit neemt verweerder aan dat er een objectieve belemmering bestaat voor referent om eiseres in Syrië te bezoeken, maar acht het bestaan van deze objectieve belemmering minder urgent vanwege het niet bestaan van ‘more than normal emotional ties’. Voorts overweegt verweerder op pagina 6 van het primaire besluit , waarvan de overwegingen in het bestreden besluit zijn overgenomen, dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheidsrelatie. Aan deze wegingsfactor wordt zwaar gewicht toegekend, aldus verweerder.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de gemaakte belangenafweging, uitgaand van het juiste toetsingskader, in het nadeel van eiseres dient uit te vallen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Eiseres heeft gesteld, en dit is door verweerder niet betwist, dat zij een alleenwonende, slechtziende, rolstoel-afhankelijke diabetespatiënt is die voor het toedienen van medicijnen en verdere (mantel)zorg afhankelijk is van de hulpverlening van familie en buren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in zijn belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met het feit dat geen sprake is van een stabiele (mantel)zorg voor eiseres. Eiseres heeft gesteld, en verweerder heeft dit niet betwist, dat ten tijde van het bestreden besluit deze mantelzorg werd verzorgd door [dochter] , haar laatst in Syrië wonende dochter, en een buurvrouw. Reeds op 2 juni 2016 heeft [dochter] een mvv aanvraag ingediend voor verblijf bij haar minderjarige zoon in Nederland. Deze aanvraag is op 27 maart 2017 ingewilligd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan de ten tijde van het bestreden besluit reële kans voorbij mogen gaan dat de dochter van eiseres binnen afzienbare tijd naar Nederland zou vertrekken. Mede gelet op de huidige geweldssituatie in het gebied waarin eiseres woont is de rechtbank van oordeel dat verweerder voorts in zijn belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de reële kans dat ook de door de buurvrouw verleende (mantel)zorg weg zou kunnen vallen.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in de belangenafweging meegewogen dat het merendeel deel van haar kinderen rechtmatig in Nederland verblijft en er voor hen een objectieve belemmering bestaat om terug te keren naar Syrië.
Daarnaast heeft verweerder bij zijn overweging dat het eiseres vrijstaat een asielaanvraag in te dienen, de stelling van eiseres dat zij vanwege haar invaliditeit en leeftijd onmogelijk op eigen gelegenheid naar Nederland kan reizen om een asielaanvraag in te dienen, onvoldoende meegewogen.
16. Gelet op al het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
17. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 990 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 495 per punt en wegingsfactor 1). Tevens zal de rechtbank verweerder gelasten het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 168 aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 december 2016;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 990;
  • gelast dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 168 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B.G. Smouter, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).