ECLI:NL:RBDHA:2017:5673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
852133-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan beroving met geweld door vrienden

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die samen met anderen medeplichtig was aan de beroving van een vriend. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, met wie zij bevriend waren, in de val gelokt en niet ingegrepen tijdens de beroving, ondanks dat zij geweld zagen en wisten dat de daders gewapend waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het plan om het slachtoffer te beroven en dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van dit plan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren en een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.323,95, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de emotionele impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen strafblad en volgt een opleiding bij Defensie, wat ook in de overwegingen is meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/852133-16
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 april 2017
en gesloten ter terechtzitting van 20 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. H. Weisfelt, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[Medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meerdere andere (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd vooraf gegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- meermalen (met kracht) vastpakken van die [slachtoffer] (al dan niet ook in een nekklem) en/of
- in de hand houden en/of tonen van een (groot) mes en/of daarbij meermalen zeggen/schreeuwen:
"ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn de sleutels", althans woorden van gelijke
strekking en/of aard en/of
- ( met kracht) slaan en/of schoppen tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- openscheuren van de jas(zak) van die [slachtoffer] ,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [slachtoffer] te bellen en/of te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging [naam vereniging]
te komen en/of
- aan de mededader(s) door te geven dat en/of hoe laat die [slachtoffer] naar de voetbalvereniging [naam vereniging]
zou komen en/of
- toen die [slachtoffer] beroofd werd na te laten hem te helpen en/of de beroving te voorkomen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Vast staat dat [slachtoffer] (verder: aangever) op 26 maart 2016 omstreeks 21.00 uur met zijn scooter naar het sportcomplex van voetbalvereniging [naam vereniging] te
's-Gravenhage is gegaan om daar drie vrienden, te weten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en de verdachte, te ontmoeten. Toen aangever aankwam, waren zijn drie vrienden er al. Ze hebben vervolgens boven op de tribune muziek zitten luisteren. Omstreeks 21:20 uur kwamen er drie jongens met gezichtsbedekking op hen aflopen. Aangever vertrouwde het niet en liep naar zijn scooter. Eén van de jongens liep op aangever af, pakte hem vast met een nekklem en zei “van wie is die scooter, van wie is die scooter”. Aangever rukte zich los en gaf deze jongen een elleboogstoot in zijn buik. Daarop trok een andere jongen, die een meter van aangever afstond, een mes uit zijn broekband en zei “ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn die sleutels”. Vervolgens nam de eerste jongen aangever weer vast in een nekklem, werd aangever in zijn buik geslagen en kreeg hij meerdere knietjes in zijn buik. Toen aangever zijn sleutels niet afgaf, scheurde de jongen die het mes vasthield de rechterjaszak van aangever open en nam zijn Iphone 4s weg. Hierna liepen de drie jongens - de derde was bij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte, boven op de tribune blijven staan - weg. [2]
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank [Medeverdachte 1] veroordeeld voor het medeplegen van de beroving van aangever [slachtoffer] .
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte op of omstreeks
26 maart 2016 te 's-Gravenhage samen met één of meer anderen medeplichtig is geweest aan de beroving van aangever.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, te weten het samen met anderen medeplichtig zijn aan de beroving van aangever, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft ter onderbouwing
van zijn standpunt onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door [medeverdachte 2] is benaderd of hij mee wilde doen met het stelen van de scooter van aangever. Omdat [medeverdachte 2] bleef aandringen heeft de verdachte daar uiteindelijk mee ingestemd. [medeverdachte 2] heeft volgens de verdachte gezegd dat er geld mee kon worden verdiend.
Op 19 maart 2016 heeft [medeverdachte 2] de verdachte een whatsappbericht gestuurd met de mededeling “want vanaaf gaat t gebeuren” en ook “we gaan er saaf mee pakke, als we mee werken”. Gelet op de inhoud van dit bericht kan, aldus de officier van justitie, worden aangenomen dat de verdachte al een week eerder op de hoogte was van het plan.
Bij de politie heeft de verdachte voorts verklaard dat [medeverdachte 2] op 26 maart 2016 op weg naar het terrein van [naam vereniging] heeft gezegd dat de scooter van aangever die avond zou worden gepakt. Gelet op deze verklaring was de verdachte dus op de hoogte van het plan dat aangever die avond beroofd zou worden. Ook zou hij meedelen in de buit en heeft de verdachte niets gedaan om de beroving te voorkomen. Al met al is er sprake geweest van een voldoende wezenlijke bijdrage om van medeplegen van de medeplichtigheid te spreken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat er geen gezamenlijk plan is geweest noch een gezamenlijk uitvoering. De verdachte heeft, aldus de raadsman, geen significante bijdrage geleverd aan het hem ten laste gelegde feit. De verdachte wist op 19 maart 2016 al wel dat er een plan was om aangever van zijn scooter te beroven, maar hij wist niet van tevoren dat het op de avond van 26 maart 2016 zou plaatsvinden. Hij is er die avond zelf pas van op de hoogte gesteld. De verdachte heeft voorts, aldus de raadsman, geen enkele inhoudelijke bijdrage geleverd. Hij heeft geen contact gehad met aangever en ook niet met de mogelijke daders van de beroving. Dat de verdachte aanwezig was en niets heeft gedaan om de beroving tegen te houden, brengt - gelet op hetgeen de Hoge Raad in de Rijswijkse stoeptegelzaak heeft geoordeeld - niet mee dat er sprake is van medeplichtigheid. Dat het gedrag van de verdachte die avond moreel verwerpelijk is geweest, staat niet ter discussie.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door [medeverdachte 2] is benaderd of hij mee wilde doen met het stelen van de scooter van aangever. Omdat [medeverdachte 2] bleef aandringen heeft de verdachte daar uiteindelijk mee ingestemd. [medeverdachte 2] heeft gezegd dat er geld mee kon worden verdiend. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op 26 maart 2016 geen contact heeft gehad met aangever en dat [medeverdachte 2] , toen ze samen onderweg waren naar het terrein van [naam vereniging] , heeft gezegd “de scooter van aangever wordt vanavond gepakt”. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel wist dat aangever zou worden beroofd, maar dat hij niet wist wanneer en dat hij daarom aangever niet heeft kunnen waarschuwen. De verdachte heeft verklaard dat hem pas op de avond dat het gebeurde duidelijk is geworden dat de beroving die avond zou plaatsvinden doordat [medeverdachte 2] zei “dat de scooter van aangever die avond zou worden gepakt”. Tijdens de beroving kon hij aangever niet helpen, omdat hij door één van de daders werd tegengehouden.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet meer precies weet wat het whatsappbericht dat [medeverdachte 2] hem op 19 maart 2016 om 16.31 uur heeft gestuurd, te weten “want vanaaf gaat t gebeuren” betekent. [4]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij, de verdachte en [medeverdachte 3] van tevoren wisten dat een overval van de scooter van [slachtoffer] bij [naam vereniging] zou plaatsvinden en dat ze alle drie aan aangever hebben gevraagd om met de scooter naar het terrein van [naam vereniging] te komen. [medeverdachte 2] had daarover contact gehad met [naam] , de broer van [Medeverdachte 1] . [naam] had hem geappt dat het om zeven uur bij [naam vereniging] zou zijn, maar [medeverdachte 2] had tegen hem gezegd dat het later werd. Daarna heeft [medeverdachte 2] [naam] niet meer gesproken. Een van de anderen, [medeverdachte 2] denkt [medeverdachte 3] , want de verdachte heeft buiten geen netwerk, heeft laten weten hoe laat en waar ze waren en toen heeft het plaatsgevonden. [5]
Uit de voorhanden zijnde telefoongegevens blijkt dat er op 19 maart 2016 tussen 16.31 en 16.35 uur contact is geweest tussen de verdachte en [medeverdachte 2] via whatsapp. Dit gesprek luidt als volgt:
[medeverdachte 2] : want vanaaf gaat t gebeuren 16:31
[verdachte] : Jaa jij zegr k wil kermis 16:33
[verdachte] : Dat wil k niet eens 16:33
[medeverdachte 2] : jaa idd we gaan ergens anders 16:33
[medeverdachte 2] : saaf a mattie 16:34
[verdachte] : Hoe bedoel je saaf? 16:35
[medeverdachte 2] : we gaan er saaf mee pakke 16.35
[medeverdachte 2] : als we mee werken 16:35. [6]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat de verdachte op 19 maart 2016 van het plan om de scooter van aangever te stelen op de hoogte was.
Uit de overige in het dossier voorhanden zijnde telefoongegevens leidt de rechtbank af dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 26 maart 2016 diverse malen, (kort) voor en kort na de beroving, telefonisch en via whatsapp contact hebben gehad met aangever en ook met [naam] en [Medeverdachte 1] .
Aangever heeft verklaard dat hij op 26 maart 2016 [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] diverse malen heeft gesproken, waarbij er steeds werd gevraagd waar hij was en hoe laat hij zou komen en dat hij in de middag ook de verdachte heeft gesproken, die ook vroeg of hij naar [naam vereniging] kwam. [7]
De rechtbank is, gelet op de omstandigheden dat de verdachte al een week van tevoren op de hoogte was van het plan om aangever van zijn scooter te beroven, dat hij geld zou verdienen als hij daaraan meewerkte, dat hij ’s middags aan aangever heeft gevraagd om naar [naam vereniging] te komen, dat hij op 26 maart 2016 met [medeverdachte 2] is meegegaan terwijl die zei dat het die avond zou gaan gebeuren, dat hij aangever er vervolgens niet van heeft weerhouden om te komen, dat hij daarna op de tribune is blijven zitten en niets heeft gedaan om de beroving te voorkomen of aangever te helpen, van oordeel dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het bewuste plan om aangever naar [naam vereniging] te laten komen zodat deze daar door anderen kon worden beroofd.
Alles overwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorafgaande en gelijktijdige medeplichtigheid aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
[Medeverdachte 1] op 26 maart 2016 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vooraf gegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- meermalen met kracht vastpakken van die [slachtoffer] in een nekklem en
- in de hand houden en tonen van een groot mes en daarbij zeggen/schreeuwen: "ik maak je dood, van
wie is die scooter, waar zijn de sleutels" en
- met kracht slaan en schoppen tegen de buik van die [slachtoffer] en
- openscheuren van de jaszak van die [slachtoffer] ,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 26 maart 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [slachtoffer] te bellen en te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging [naam vereniging] te komen en
- aan de daders door te geven dat en hoe laat die [slachtoffer] naar de voetbalvereniging [naam vereniging] zou komen
en
- toen die [slachtoffer] beroofd werd na te laten hem te helpen en de beroving te voorkomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat aan de verdachte een werkstraf van maximaal 20 uren wordt opgelegd, bij voorkeur voorwaardelijk. Dit om te voorkomen dat de verdachte zijn opleiding bij Defensie niet kan voortzetten en problemen zal krijgen met het aanvragen van een verklaring omtrent gedrag (VOG).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorafgaande en gelijktijdige medeplichtigheid aan de beroving van slachtoffer [slachtoffer] . Zij hebben het slachtoffer, met wie zij bevriend waren, in de val gelokt en verraden.
Bovendien hebben zij op het moment van de beroving niets gedaan om het slachtoffer te helpen en de beroving alsnog te voorkomen, ook niet toen zij zagen dat de daders bivakmutsen droegen en geweld gebruikten. Na afloop van de beroving hebben zij het slachtoffer alleen naar de politie laten gaan.
Uit de verklaring van het slachtoffer ter zitting en uit zijn toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de emotionele impact van het gebeurde op het slachtoffer enorm is geweest. Hij heeft een EMDR-behandeling ondergaan wegens post-traumatische stressklachten en bovendien is zijn vertrouwen in de medemens ernstig geschaad doordat jongens die hij als vrienden beschouwde hem in de val hebben gelokt.
De rechtbank rekent dit de verdachte en zijn mededaders zwaar aan, temeer nu zij in de periode na de beroving nog met het slachtoffer zijn omgegaan en onverminderd hun bedrog hebben voortgezet en geen open kaart hebben gespeeld.
De persoon van de verdachte
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het briefrapport d.d. 15 maart 2017 van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), waarin is vermeld dat de ouders niet willen meewerken aan het onderzoek, omdat de opbouw van een dossier wellicht de militaire toekomst van hun zoon in de weg kan staan. De Raad ziet vooralsnog geen zorgsignalen, maar geeft aan geen strafadvies te kunnen formuleren, nu er geen onderzoek is gedaan.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op het vmbo de richting autotechniek heeft afgerond en thans de opleiding bedrijfsautotechnicus bij Defensie volgt. Hij heeft aangegeven dat hij in het eerste jaar van deze opleiding zit en dat hij telkens drie weken les heeft, gevolgd door een week stage op de kazerne in Oirschot.
De verdachte heeft aangegeven graag bij Defensie te willen werken, maar dat hij dan geen strafblad mag hebben. Een veroordeling zal ook het einde van zijn opleiding betekenen, aldus de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij naast zijn opleiding veel in de horeca werkt, om geld te verdienen om leuke dingen te kunnen doen en dat zijn vriendengroep inmiddels uit andere jongens dan de medeverdachten bestaat.
De op te leggen straf
De rechtbank is, met name gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De rechtbank is van oordeel dat de rol van de verdachte in het bewezenverklaarde feit vergelijkbaar is met de rol die medeverdachte [medeverdachte 3] heeft gehad en zal aan de verdachte dan ook dezelfde straf opleggen. De rechtbank ziet aldus reden de door de officier van justitie gevorderde straf enigszins te matigen.
Bij de beoordeling van de afgifte van een VOG worden naast de hoogte van de opgelegde straf tal van andere factoren meegewogen. De rechtbank ziet enkel al daarom geen aanleiding de werkstraf te matigen of deze geheel voorwaardelijk op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

De wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , te weten zijn moeder [naam], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 1.323,95,bestaande uit een bedrag van € 323,95 aan materiële schade en een bedrag van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt vergoeding verzocht van de proceskosten in de zin van reiskosten ad
€ 5,04.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de hoogte van de vordering van de benadeelde partij niet betwist, maar wel bepleit aan de verdachte geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen conform het bepaalde in het arrest van het Hof Den Haag d.d. 14 april 2016
.Als de rechtbank de vordering toewijst, is er geen reden om aan te nemen dat de verdachte niet zal betalen en derhalve is het opleggen van vervangende jeugddetentie niet noodzakelijk.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de geleden materiële schade ad
€ 323,95, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,-,als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat het slachtoffer forse emotionele schade heeft geleden als gevolg van de beroving.
De rechtbank zal de vordering derhalve hoofdelijk ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van
€ 1.323,95.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 26 maart 2016 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte - eveneens hoofdelijk - dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op
€ 5,04, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer].
De rechtbank ziet geen aanleiding de verdachte van deze verplichting te vrijwaren. De Staat
is belast met het innen van de schadevergoeding om het slachtoffer te ontlasten en zeker in de onderhavige zaak zou een confrontatie tussen het slachtoffer en de verdachte niet goed zijn. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis achterwege te laten. Wel zal de vervangende hechtenis, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, conform de daarover gemaakte landelijke afspraken worden gematigd.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 48, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN MEDEPLICHTIGHEID AAN DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 5,04,en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Baaij, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van Politie Eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2016085920, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 362.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , met bijlagen, pagina 129/137.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 73/79.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 april 2017.
5.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 2] , pagina 317/318.
6.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 161/173.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , pagina 138/140.