ECLI:NL:RBDHA:2017:5672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
842265-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan beroving met geweld en bedreiging, gepleegd door meerdere personen

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die samen met anderen medeplichtig was aan de beroving van een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 26 maart 2016, toen de verdachte en zijn medeplichtigen het slachtoffer in de val lokten en hem beroofden van zijn telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor de beroving en niet heeft ingegrepen, ondanks dat hij getuige was van het geweld dat werd gebruikt door de daders. De verdachte had eerder contact gehad met het slachtoffer om hem naar de voetbalvereniging S.V.L. te lokken, waar de beroving plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan diefstal met geweld en bedreiging, en dat hij niet had voorzien dat de beroving zo gewelddadig zou zijn. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De emotionele impact van de beroving op het slachtoffer was aanzienlijk, wat de rechtbank zwaar meeweegt in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/842265-16
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 april 2017
en gesloten ter terechtzitting van 20 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. N. Harlequin, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte] en/of één of meerdere andere (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd vooraf gegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- meermalen (met kracht)vastpakken van die [slachtoffer] (al dan niet ook in een nekklem) en/of
- in de hand houden en/of tonen van een (groot) mes en/of daarbij meermalen zeggen/schreeuwen:
"ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn de sleutels", althans woorden van gelijke
strekking en/of aard en/of
- ( met kracht) slaan en/of schoppen tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- openscheuren van de jas(zak) van die [slachtoffer] ,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [slachtoffer] te bellen en/of te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging S.V. Leidschendam
te komen en/of
- aan de mededader(s) door te geven dat en/of hoe laat die [slachtoffer] naar de voetbalvereniging S.V.
Leidschendam zou komen en/of
- toen die [slachtoffer] beroofd werd na te laten hem te helpen en/of de beroving te voorkomen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Vast staat dat [slachtoffer] (verder: aangever) op 26 maart 2016 omstreeks 21.00 uur met zijn scooter naar het sportcomplex van voetbalvereniging S.V. Leidschenveen te
's-Gravenhage is gegaan om daar drie vrienden, te weten de verdachte, [medeverdachte] (hierna: [naam] ) en [medeverdachte] (hierna: [naam] ), te ontmoeten. Toen aangever aankwam, waren zijn drie vrienden er al. Ze hebben vervolgens boven op de tribune muziek zitten luisteren. Omstreeks 21:20 uur kwamen er drie jongens met gezichtsbedekking op hen aflopen. Aangever vertrouwde het niet en liep naar zijn scooter. Eén van de jongens liep op aangever af, pakte hem vast met een nekklem en zei “van wie is die scooter, van wie is die scooter”. Aangever rukte zich los en gaf deze jongen een elleboogstoot in zijn buik. Daarop trok een andere jongen, die een meter van aangever afstond, een mes uit zijn broekband en zei “ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn die sleutels”. Vervolgens nam de eerste jongen aangever weer vast in een nekklem, werd aangever in zijn buik geslagen en kreeg hij meerdere knietjes in zijn buik. Toen aangever zijn sleutels niet afgaf, scheurde de jongen die het mes vasthield de rechterjaszak van aangever open en nam zijn Iphone 4s weg. Hierna liepen de drie jongens - de derde was bij de verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte] , boven op de tribune blijven staan - weg. [2]
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank [medeverdachte] veroordeeld voor het medeplegen van de beroving van aangever.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte op of omstreeks
26 maart 2016 te 's-Gravenhage samen met één of meer anderen medeplichtig is geweest aan de beroving van aangever.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft ter onderbouwing
van zijn standpunt onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft bij de politie bekend dat hij op aandringen van [medeverdachte] aangever naar de voetbalclub heeft gelokt omdat [medeverdachte] de scooter van aangever wilde stelen. Ook [medeverdachte] en [medeverdachte] wisten van tevoren dat de scooter van aangever zou worden gestolen. Uit de telefoongegevens kan voorts worden afgeleid dat de verdachte contact heeft gehad met aangever om ervoor te zorgen dat hij op 26 maart 2016 omstreeks 21.00 uur op het terrein van voetbalvereniging S.V.L. zou zijn en dat de verdachte eerder op die avond en vlak voor de beroving van aangever contact heeft gehad met [medeverdachte] , een van de daders, en ook - eerder die avond - met [medeverdachte] . Voorts heeft de verdachte niets gedaan om de beroving te voorkomen of om aangever die avond te helpen. Dat de verdachte niet had verwacht dat de beroving van aangever gepaard zou gaan met geweld en met bedreiging van een mes, maakt dit niet anders.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat het voor medeplichtigheid benodigde dubbel opzet niet bewezen kan worden verklaard. De medeplichtige moet tweeledig opzet hebben, enerzijds moet zijn opzet gericht zijn op het misdrijf dat hij ondersteunt en anderzijds op die ondersteuning.
De verdachte had wel opzet op het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen, maar niet op een diefstal met geweld en bedreiging met geweld, waarbij het slachtoffer met een mes is bedreigd en de daders bivakmutsen droegen. De verdachte had wat duw- en trekwerk verwacht. Gelet op de achtergrond en de persoon van de verdachte, had hij het gewelddadige karakter van het delict niet hoeven verwachten, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aanvullend aan zijn aangifte heeft aangever verklaard dat hij op 13 april 2016 van de verdachte hoorde dat deze, [medeverdachte] en [medeverdachte] van de plannen van de beroving op de hoogte waren en dat hij door hen in de val was gelokt. Hij heeft voorts verklaard dat hij op de avond van 26 maart 2016 in een half uur tijd zeven keer door hen is gebeld en geappt met de vraag of hij die avond wilde komen en waar hij bleef. [3]
Bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij twee weken daarvoor door [medeverdachte] was benaderd en door hem onder druk is gezet, waarna hij uiteindelijk heeft toegezegd aangever te zullen lokken. Verder heeft hij bekend dat hij samen met [medeverdachte] en [medeverdachte] aangever op 26 maart 2016 rond 21.00 uur naar het sportcomplex van voetbalvereniging S.V.L. te Den Haag heeft laten komen, terwijl hij wist dat de scooter van aangever zou worden gestolen. [medeverdachte] had hem geappt dat het om zeven uur bij SVL zou zijn en hij had toen tegen [medeverdachte] gezegd dat het later werd. Daarna heeft de verdachte [medeverdachte] niet meer gesproken. Een van de anderen, hij denkt [medeverdachte] , want [medeverdachte] heeft buiten geen netwerk, heeft laten weten hoe laat en waar ze waren en toen heeft het plaatsgevonden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet wist en ook niet had verwacht dat de beroving zo gewelddadig zou zijn. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij aangever tijdens de beroving niet kon helpen, omdat hij door één van de drie personen, die een stuk groter en langer was dan hij, werd tegengehouden.
Uit de voorhanden zijnde telefoongegevens blijkt dat de verdachte op 19 maart 2016 om 16.31 uur [medeverdachte] heeft geappt “Vanaaf gaat t gebeuren” en om 16.35 uur “we gaan er saaf mee pakke”, “ als we mee werken”. [4] Met saaf wordt geld bedoeld. Op 19 maart 2016 om 19.48 uur heeft de verdachte [medeverdachte] geappt “wil je die scooby of niet, nu is de kans”. [medeverdachte] heeft “ja” geantwoord. [5] Met een scooby wordt een scooter bedoeld.
Op 26 maart 2016 om 17.29 uur heeft de verdachte aangever gebeld, die kennelijk niet opnam, want het gesprek duurde 0 seconden. Even later, om 17.34 uur, heeft aangever de verdachte gebeld en hebben zij een gesprek van 52 seconden gevoerd. [6] Op 26 maart 2016 om 17.57 uur heeft [medeverdachte] naar de verdachte gebeld en om 18.50 uur heeft de verdachte naar [medeverdachte] gebeld. Om 19.20 en 19.21 uur heeft [medeverdachte] wederom naar de verdachte gebeld. [7]
Om 20.58 uur heeft de verdachte naar [medeverdachte] geappt “kom over 15 minuten” en om
21.19
uur “waar ben he”. [8]
Rond 21.20 uur vond de beroving van aangever plaats.
Om 21.55 uur heeft de verdachte naar aangever gebeld, maar die nam kennelijk niet op want het gesprek duurde 0 seconden. [9] Ten slotte heeft de verdachte om 22.05 uur met [medeverdachte] gebeld. Dit gesprek duurde 59 seconden. [10]
Ook [medeverdachte] heeft kort voor en kort na de beroving verschillende keren telefonisch contact gehad met [medeverdachte] .
Gelet op voornoemde verklaringen, whatsappberichten en telefoongesprekken, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met anderen de beroving van aangever heeft mogelijk gemaakt.
Met betrekking tot het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat vrijspraak moet volgen omdat het voor medeplichtigheid vereiste dubbel opzet ontbreekt, overweegt de rechtbank het volgende.
Medeplichtigheid houdt in dat een verdachte opzettelijk gelegenheid verschaft tot en/of behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf. Voor de bewezenverklaring van de medeplichtigheid is vereist dat het opzet van de verdachte niet alleen is gericht op het verschaffen van gelegenheid en/of de behulpzaamheid, maar tevens dat zijn opzet
(al dan niet in voorwaardelijke zin) is gericht op het misdrijf dat hij ondersteunt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een uitzondering wordt gemaakt op het opzetvereiste wanneer de pleger van een misdrijf verder is gegaan dan datgene waarop het opzet van de medeplichtige gericht was. Voorwaarde is wel dat sprake is van hetzelfde “gronddelict”. De kwalificatie van de medeplichtigheid sluit dan aan bij het misdrijf van de pleger, ook al was het opzet van de medeplichtige daar niet geheel op gericht.
Volgens de verdediging was het opzet van de verdachte in casu gericht op de diefstal van de scooter. Dat de daders bivakmutsen droegen, de verdachte met een mes hebben bedreigd, hem in een nekklem hebben gehouden en in zijn buik hebben geschopt en geslagen, had de verdachte niet kunnen voorzien en heeft hij ook niet gewild.
Nu het opzet van de verdachte was gericht op het plegen van een diefstal kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, voorbijgegaan worden aan het feit dat uiteindelijk niet de scooter, maar de telefoon van aangever gestolen is, alsmede aan het feit dat daarbij meer geweld is gebruikt dan verdachte en zijn mededaders hebben voorzien. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
Conform het bepaalde in artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank bij de strafoplegging wel rekening houden met de bedoeling van de verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorafgaande en gelijktijdige medeplichtigheid aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte] op 26 maart 2016 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vooraf gegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- meermalen met kracht vastpakken van die [slachtoffer] in een nekklem en
- in de hand houden en tonen van een groot mes en daarbij zeggen/schreeuwen: "ik maak je dood, van
wie is die scooter, waar zijn de sleutels" en
- met kracht slaan en schoppen tegen de buik van die [slachtoffer] en
- openscheuren van de jaszak van die [slachtoffer] ,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 26 maart 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [slachtoffer] te bellen en te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging S.V.L. te komen en
- aan de daders door te geven dat en hoe laat die [slachtoffer] naar de voetbalvereniging S.V.L. zou komen
en
- toen die [slachtoffer] beroofd werd na te laten hem te helpen en de beroving te voorkomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aangevoerd dat de verdachte zijn straf eigenlijk al heeft gehad. Hij heeft langere tijd in de schorsing van de voorlopige hechtenis gelopen, de daaraan verbonden voorwaarden nageleefd en op school heeft de hele klas zich tegen hem gekeerd.
De verdachte zal, als hem nog een aanvullende straf wordt opgelegd, deze wel uitvoeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de beroving van [slachtoffer] . Zij hebben het slachtoffer, met wie zij bevriend waren, in de val gelokt en verraden.
Bovendien hebben zij op het moment van de beroving niets gedaan om het slachtoffer te helpen en de beroving alsnog te voorkomen, ook niet toen zij zagen dat de overvallers bivakmutsen droegen en geweld gebruikten. Na afloop van de beroving hebben zij het slachtoffer alleen naar de politie laten gaan.
Uit hetgeen het slachtoffer op zitting heeft verklaard en uit zijn toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de emotionele impact van het gebeurde op het slachtoffer enorm is geweest. Hij heeft een EMDR-behandeling ondergaan wegens post-traumatische stressklachten en bovendien is zijn vertrouwen in de medemens ernstig geschaad doordat jongens die hij als vrienden beschouwde hem in de val hebben gelokt.
De rechtbank rekent dit de verdachte en zijn mededaders zwaar aan, temeer nu zij in de periode na de beroving nog met het slachtoffer zijn omgegaan en onverminderd hun bedrog hebben voortgezet en geen open kaart hebben gespeeld.
De persoon van de verdachte
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten betreffende de persoon van de verdachte van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) , waaronder het meest recente rapport d.d. 29 maart 2017.
Blijkens dit rapport komt uit het onderzoek naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een laag Recidive Risicoprofiel en een laag Dynamisch Risicoprofiel. Dit impliceert dat er weinig criminogene factoren op de verschillende leefgebieden naar voren komen die middels een leerstraf en/of jeugdreclasseringstoezicht aangepakt kunnen worden. Na onderzoek is de Raad van mening dat er veel beschermende factoren aanwezig zijn, die gelegen zijn in het positief betrokken gezinssysteem, de gestructureerde vrije tijdsbesteding en het feit dat de verdachte en zijn ouders zelfstandig de weg naar de hulpverlening hebben gevonden om meer zicht te krijgen op de vermoedelijk achterliggende problematiek. Bovendien heeft de verdachte afstand genomen van de vrienden met wie hij ten tijde van het onderhavige feit contact had.
De verdachte heeft goed meegewerkt aan het traject van de jeugdreclassering en heeft zich aan de gestelde voorwaarden gehouden. Voortzetting van de begeleiding is niet noodzakelijk. De Raad adviseert de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen, als stok achter de deur. Indien ter zitting blijkt dat het aandeel van de verdachte groter is dan hij doet voorkomen, dient ook nog een onvoorwaardelijke werkstraf overwogen te worden. De verdachte heeft zich de afgelopen periode goed ingezet en lijkt voldoende doordrongen van het feit dat het verkeerd is wat hij heeft gedaan.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is van de zijde van de Raad het advies gehandhaafd. Ook van de zijde van Stichting Jeugdbescherming west is ter zitting meegedeeld dat het recidiverisico laag is en de verdachte al voldoende heeft geleerd, waardoor een onvoorwaardelijke straf niet noodzakelijk is.
De op te leggen straf
De rechtbank kan zich niet vinden in het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Jeugdbescherming west.
De rechtbank is, met name gelet op de ernst van het feit en de rol die de verdachte hierbij heeft gespeeld, van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De rechtbank weegt hierbij zwaar mee dat de verdachte de schakel is tussen de andere medeplichtigen en de daders van de beroving. De rechtbank houdt echter anderzijds ook rekening met de omstandigheid dat de verdachte reeds gedurende langere tijd in een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gelopen met de daarbij behorende avondklok en overige voorwaarden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

De wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , te weten zijn moeder [naam], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 1.323,95,bestaande uit een bedrag van € 323,95 aan materiële schade en een bedrag van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt vergoeding verzocht van proceskosten in de zin van reiskosten ad
€ 5,04.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank de verdachte vrijspreken, komt zij - aldus de raadsvrouw - niet aan de beoordeling van de vordering toe. Indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de geleden materiële schade ad
€ 323,95, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,-,als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat het slachtoffer forse emotionele schade heeft geleden als gevolg van de beroving.
De rechtbank zal de vordering derhalve hoofdelijk ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van
€ 1.323,95.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 26 maart 2016 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte – eveneens hoofdelijk - dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op
€ 5,04, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 48, 49, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN MEDEPLICHTIGHEID AAN DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
60 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het opgeschorte beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 5,04,en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.F. Baaij, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van Politie Eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2016085920, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 362.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , met bijlagen, pagina 129/137; proces-verbaal van verhoor van [getuige] , pagina 147/148; proces-verbaal van verhoor van [getuige] , pagina 151/152; proces-verbaal van verhoor van [getuige] pagina 153/154.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , pagina 138/140;
4.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 161/173
5.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 259/266.
6.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 267/273.
7.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 276/288.
8.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 259/266.
9.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 267/273.
10.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 276/288.