ECLI:NL:RBDHA:2017:5671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
852132-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan beroving met geweld door vrienden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen medeplichtig is aan de beroving van een vriend. De verdachte, geboren in 2001, heeft samen met medeverdachten het slachtoffer in de val gelokt en niet ingegrepen tijdens de beroving, die plaatsvond op 26 maart 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de plannen om de scooter van het slachtoffer te stelen en dat hij actief heeft bijgedragen aan het faciliteren van de beroving door het slachtoffer naar de locatie te lokken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, en heeft tevens een schadevergoeding van € 1.323,95 aan het slachtoffer toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft ter zitting zijn spijt betuigd en excuses aangeboden aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de emotionele schade van het slachtoffer ook is erkend.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/852132-16
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 april 2017
en gesloten ter terechtzitting van 20 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte
mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meerdere andere (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd vooraf gegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- meermalen (met kracht)vastpakken van [aangever] (al dan niet ook in een nekklem) en/of
- in de hand houden en/of tonen van een (groot) mes en/of daarbij meermalen zeggen/schreeuwen:
"ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn de sleutels", althans woorden van gelijke
strekking en/of aard en/of
- ( met kracht) slaan en/of schoppen tegen de buik, althans het lichaam van [aangever] en/of
- openscheuren van de jas(zak) van [aangever] ,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [aangever] te bellen en/of te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging S.V. [plaats]
te komen en/of
- aan de mededader(s) door te geven dat en/of hoe laat [aangever] naar de voetbalvereniging S.V.
[plaats] zou komen en/of
- toen [aangever] beroofd werd na te laten hem te helpen en/of de beroving te voorkomen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Vast staat dat [aangever] (verder: [aangever] ) op 26 maart 2016 omstreeks 21.00 uur met zijn scooter naar het sportcomplex van voetbalvereniging S.V. [plaats] te
's-Gravenhage is gegaan om daar drie vrienden, te weten [medeverdachte 2] ),
de verdachte en [medeverdachte 3] te ontmoeten. Toen aangever aankwam, waren zijn drie vrienden er al. Ze hebben vervolgens boven op de tribune muziek zitten luisteren. Omstreeks 21:20 uur kwamen er drie jongens met gezichtsbedekking op hen aflopen. Aangever vertrouwde het niet en liep naar zijn scooter. Eén van de jongens liep op aangever af, pakte hem vast met een nekklem en zei “van wie is die scooter, van wie is die scooter”. Aangever rukte zich los en gaf deze jongen een elleboogstoot in zijn buik. Daarop trok een andere jongen, die een meter van aangever afstond, een mes uit zijn broekband en zei “ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn die sleutels”. Vervolgens nam de eerste jongen aangever weer vast in een nekklem, werd aangever in zijn buik geslagen en kreeg hij meerdere knietjes in zijn buik. Toen aangever zijn sleutels niet afgaf, scheurde de jongen die het mes vasthield de rechterjaszak van aangever open en nam zijn Iphone 4s weg. Hierna liepen de drie jongens - de derde was bij [medeverdachte 2] , de verdachte en [medeverdachte 3] , boven op de tribune blijven staan - weg. [2]
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank [medeverdachte 1] veroordeeld voor het medeplegen van de beroving van aangever.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte op of omstreeks
26 maart 2016 te 's-Gravenhage samen met één of meer anderen medeplichtig is geweest aan de beroving van aangever.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, te weten het samen met anderen medeplichtig zijn aan de beroving van aangever, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft ter onderbouwing
van zijn standpunt onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft er samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor heeft gezorgd dat aangever naar S.V. [plaats] . toe kwam, terwijl de verdachte wist van het plan dat de scooter van aangever zou worden gestolen. Dat de verdachte hiervan pas diezelfde avond op de hoogte was, doet hieraan niets af. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt niet alleen dat de verdachte vlak voor de beroving driemaal contact heeft gehad met aangever – kennelijk om ervoor te zorgen dat hij op 26 maart 2016 omstreeks 21.00 uur op het terrein van voetbalvereniging S.V [plaats] . zou zijn –, maar ook dat de verdachte vlak voor de beroving van aangever én vlak erna contact heeft gehad met [medeverdachte 1] , een van de daders.
Bovendien heeft de verdachte niets gedaan om de beroving te voorkomen of om aangever die avond te helpen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De verdachte wist weliswaar vlak voor de beroving dat er iets ging gebeuren, maar dit maakt nog niet dat hij een substantiële bijdrage aan de medeplichtigheid heeft geleverd. Als er al een bijdrage zou zijn geweest, dan was deze niet effectief.
Dat aangever heeft verklaard dat de verdachte hem kort van tevoren, om 20.58 uur, nog heeft gebeld met de vraag waar hij bleef en hem aanspoorde om op te schieten omdat ze op hem zaten te wachten, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid te komen. De verdachte heeft bovendien aangegeven niet meer te weten wat hij toen heeft gezegd. Dat de verdachte voor en na de beroving contact heeft gehad met [medeverdachte 1] zegt niets, omdat we niet weten of hij één van de daders van de beroving is, of dat hij deze personen zou kennen. Er is geen causaal verband met het gebeurde. Dat de verdachte aangever niet heeft geholpen toen de beroving plaatsvond, kan hem niet worden verweten, omdat hij door één van de drie personen werd tegengehouden.
De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat bij de verdachte het dubbele opzet dat voor bewezenverklaring voor medeplichtigheid noodzakelijk is, te weten het opzet op de samenwerking en het opzet op het gronddelict, ontbreekt. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte geen opzet had op de diefstal van een iPhone; hij dacht immers dat de scooter van aangever zou worden gestolen. Evenmin had hij opzet op het gebruikte geweld, omdat hij daarvan niet op de hoogte was en dit ook niet had kunnen voorzien.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aanvullend aan zijn aangifte heeft aangever verklaard dat hij op 13 april 2016 van [medeverdachte 2] hoorde dat [medeverdachte 2] , de verdachte en [medeverdachte 3] van de plannen van de beroving op de hoogte waren en dat hij door hen in de val was gelokt. Hij heeft voorts verklaard dat hij op de avond van 26 maart 2016 in een half uur tijd zeven keer door hen is gebeld en geappt met de vraag of hij die avond wilde komen en waar hij bleef. [3]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie [4] verklaard dat hij, [medeverdachte 3] en de verdachte van tevoren wisten dat een overval van de scooter van [aangever] bij S.V [plaats] . zou plaatsvinden en dat ze alle drie aan aangever hebben gevraagd om met de scooter naar het terrein van S.V [plaats] . te komen. [medeverdachte 2] had daarover contact gehad met [broer medeverdachte] , de broer van [medeverdachte 1] . [broer medeverdachte] had hem geappt dat het om zeven uur bij S.V [plaats] . zou zijn, maar [medeverdachte 2] had tegen hem gezegd dat het later werd. Daarna heeft [medeverdachte 2] [broer medeverdachte] niet meer gesproken. Een van de anderen, hij denkt de verdachte, want [medeverdachte 3] heeft buiten geen netwerk, heeft laten weten hoe laat en waar ze waren en toen heeft het plaatsgevonden.
Uit de voorhanden zijnde telefoongegevens blijkt dat de verdachte op 26 maart 2016 om 14.57 uur telefonisch contact heeft gehad met aangever, alsook om 20.06 uur, om 20.39 uur, om 20.45 uur, 20.57 uur en 20.58 uur. [5] In dat laatste gesprek vroeg de verdachte volgens aangever waar hij bleef en zei de verdachte dat aangever moest opschieten, omdat ze op hem zaten te wachten. [6]
Ook blijkt uit de voorhanden zijnde gegevens dat de verdachte op 26 maart 2016 om
16.43
uur aangever een whatsappbericht heeft gestuurd met de tekst ”hoe laat vanaaf dan”, dat om 20.09 uur aangever de verdachte heeft geappt en gevraagd “ [plaats] toch bro?” en dat de verdachte om 20:10 uur heeft geantwoord “ja man”. [7]
Kort voor de overval, om 20.43 uur, heeft de verdachte met [medeverdachte 1] [8] gebeld, en ook kort na de overval om 21.35 uur, 21.36 uur en 21.58 uur. [9]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 26 maart 2016 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar het terrein van sportvereniging S.V [plaats] is gegaan om te chillen. Hij kreeg daar rond 21.00 uur van [medeverdachte 2] te horen dat aangever zou komen en dat diens scooter zou worden gestolen. Hij heeft aangever niet afgebeld, maar hem gewoon laten komen. [10]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij aangever heeft gebeld om te komen chillen en dat dit was voordat hij wist dat aangever zou worden beroofd. Een reden waarom hij aangever kort voor de overval binnen een kwartier tijd drie keer heeft gebeld, heeft hij niet gegeven en ook voor de telefoongesprekken die hij diezelfde avond kort na de overval heeft gevoerd met [medeverdachte 1] heeft de verdachte geen verklaring gegeven. De verdachte heeft voorts verklaard dat het wel in hem is opgekomen om aangever te waarschuwen, maar dat hij dit door de anderen niet durfde.
Gelet op voornoemde verklaringen, whatsappberichten en telefoongesprekken, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met anderen de beroving van aangever heeft mogelijk gemaakt.
Gelet op het tijdstip van het contact met [medeverdachte 1] , te weten om 20.43 uur, welk contact, naar het oordeel van de rechtbank, zonder nadere toelichting niet anders kan zijn bedoeld dan om [medeverdachte 1] op de hoogte te stellen van de komst van aangever naar het terrein van voetbalvereniging S.V. [plaats] ., acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij er pas om 21.00 uur van op de hoogte was dat aangever zou worden beroofd niet geloofwaardig.
Met betrekking tot het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat vrijspraak moet volgen omdat het voor medeplichtigheid vereiste dubbel opzet ontbreekt, overweegt de rechtbank het volgende.
Medeplichtigheid houdt in dat een verdachte opzettelijk gelegenheid verschaft tot en/of behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie is voor de bewezenverklaring daarvan vereist dat het opzet van de verdachte niet alleen is gericht op het verschaffen van gelegenheid en/of de behulpzaamheid, maar tevens dat verdachtes opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) is gericht op het misdrijf dat hij ondersteunt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een uitzondering wordt gemaakt op het opzetvereiste wanneer de pleger van een misdrijf verder is gegaan dan datgene waarop het opzet van de medeplichtige gericht was. Voorwaarde is wel dat sprake is van hetzelfde “gronddelict”. De kwalificatie van de medeplichtigheid sluit dan aan bij het misdrijf van de pleger, ook al was het opzet van de medeplichtige daar niet geheel op gericht.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte geen opzet had op de diefstal van een iPhone. Hij dacht immers dat de scooter van aangever zou worden gestolen, en ook niet op het gebruikte geweld, omdat hij dit niet wist of had kunnen voorzien.
Nu het opzet van de verdachte was gericht op het plegen van een diefstal kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, voorbijgegaan worden aan het feit dat uiteindelijk niet de scooter, maar de telefoon van aangever gestolen is, alsmede aan het feit dat daarbij meer geweld is gebruikt dan verdachte en zijn mededaders hebben voorzien. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
Conform het bepaalde in artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank bij de strafoplegging wel rekening houden met de bedoeling van de verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorafgaande en gelijktijdige medeplichtigheid aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte 1] op 26 maart 2016 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone), toebehorende aan [aangever] , welke diefstal werd vooraf gegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- meermalen met kracht vastpakken van [aangever] in een nekklem en
- in de hand houden en tonen van een groot mes en daarbij zeggen/schreeuwen: "ik maak je dood, van
wie is die scooter, waar zijn de sleutels" en
- met kracht slaan en schoppen tegen de buik van [aangever] en
- openscheuren van de jaszak van [aangever] ,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 26 maart 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [aangever] te bellen en te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging S.V [plaats] . te komen en
- aan de daders door te geven dat en hoe laat [aangever] naar de voetbalvereniging S.V. [plaats] . zou komen
en
- toen [aangever] beroofd werd na te laten hem te helpen en de beroving te voorkomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, geen expliciet verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorafgaande en gelijktijdige medeplichtigheid aan de beroving van [aangever] . Zij hebben het slachtoffer, met wie zij bevriend waren, in de val gelokt en verraden.
Bovendien hebben zij op het moment van de beroving niets gedaan om het slachtoffer te helpen en de beroving alsnog te voorkomen, ook niet toen zij zagen dat de daders bivakmutsen droegen en geweld gebruikten. Na afloop van de beroving hebben zij het slachtoffer alleen naar de politie laten gaan.
Uit de verklaring van het slachtoffer ter zitting en uit zijn toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de emotionele impact van het gebeurde op het slachtoffer enorm is geweest. Hij heeft een EMDR-behandeling ondergaan wegens post-traumatische stressklachten en bovendien is zijn vertrouwen in de medemens ernstig geschaad doordat jongens die hij als vrienden beschouwde hem in de val hebben gelokt.
De rechtbank rekent dit de verdachte en zijn mededaders zwaar aan, temeer nu zij in de periode na de beroving nog met het slachtoffer zijn omgegaan en onverminderd hun bedrog hebben voortgezet en geen open kaart hebben gespeeld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het heel erg vindt dat het is gebeurd en dat hij zich ook voor zijn gedrag schaamt. De verdachte heeft ter terechtzitting aangever zijn oprechte excuses aangeboden.
De persoon van de verdachte
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 28 maart 2017 van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) betreffende de persoon van de verdachte.
Blijkens dit rapport wilde de verdachte het inhoudelijk niet hebben over de zaak en het delict. De Raad merkt wel op dat de verdachte de schuld niet geheel buiten zichzelf legt en deels verantwoording wil dragen voor het feit dat hij niemand heeft ingeschakeld toen hij van de plannen af wist. Dat de verdachte nog niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen en deels verantwoording neemt voor zijn aandeel in het geheel maakt dat de Raad vooralsnog geen aanknopingspunten ziet om hier middels een gedragsinterventie op in te spelen.
De verdachte heeft aangegeven stress te ervaren sinds hij als verdachte is aangemerkt in deze zaak, dit wordt ook bevestigd door ouders. Ondanks de stress presteert de verdachte nog steeds goed op school en vertoont hij thuis geen storend gedrag. Hij luistert goed naar zijn ouders en er is sprake van wederzijds vertrouwen wanneer hij met vrienden wil afspreken. Het valt de Raad op dat ouders erg begaan zijn met [verdachte] en hem graag veel verantwoordelijkheid en zelfstandigheid bieden. Het is wenselijk voor de verdachte dat hij leert omgaan met verantwoordelijkheid en vrijheid, passend bij zijn leeftijd en dat hij hier in een veilige en beschermde omgeving mee kan oefenen.
Ten aanzien van het strafadvies is de Raad van mening dat het vanuit pedagogisch opzicht van belang is dat de verdachte geconfronteerd wordt met de consequenties van zijn handelen. Gelet op het feit dat de verdachte 15 jaar is, voor het eerst in aanraking is gekomen met justitie en zegt niet te hebben deelgenomen aan het delict maar alleen op de hoogte werd gebracht, is de Raad van mening dat een werkstraf voldoende toereikend zal zijn om de kans op herhaling te doen verminderen. De Raad heeft jeugdreclassering overwogen, maar is van mening dat dit geen passende strafrechtelijke reactie is.
De op te leggen straf
De rechtbank onderschrijft het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming en is dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De rechtbank weegt hierbij mee dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit pas
veertien jaar oud was, dat hij zijn leven goed op orde lijkt te hebben en dat hij zijn oprechte excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

De wettelijk vertegenwoordiger van [aangever] , te weten zijn moeder [naam], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 1.323,95,bestaande uit een bedrag van € 323,95 aan materiële schade en een bedrag van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt vergoeding verzocht van de proceskosten in de zin van reiskosten ad
€ 5,04.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank de verdachte vrijspreken, dan dient de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsvrouw. Indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, bepleit de raadsvrouw de vergoeding van de jas te matigen tot maximaal een bedrag van € 50,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de geleden materiële schade ad
€ 323,95, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,-,als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat het slachtoffer forse emotionele schade heeft geleden als gevolg van de beroving.
De rechtbank zal de vordering derhalve hoofdelijk ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van
€ 1.323,95.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 26 maart 2016 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte - eveneens hoofdelijk - dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op
€ 5,04, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [aangever]

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 48, 49, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN MEDEPLICHTIGHEID AAN DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangever], een bedrag van
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2016tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 5,04,en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.323,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2016tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Peters, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. M.F. Baaij, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van Politie Eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2016085920, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 362.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , met bijlagen, pagina 129/137.
3.Proces-verbaal van verhoor [aangever] , pagina 138/140;
4.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [medeverdachte 2] , pagina 317/318.
5.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 367/273.
6.Proces-verbaal van verhoor [aangever] , pagina 139.
7.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 291/301.
8.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 259/266.
9.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 276/288.
10.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [verdachte] , pagina 51/56.