ECLI:NL:RBDHA:2017:5551
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging Wajong-uitkering bij verhuizing naar Bonaire en onbillijkheid van overwegende aard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had haar uitkering aangevraagd om deze te kunnen exporteren naar Bonaire, waar zij na een bezoek aan haar familie een terugval in haar psychische klachten had ervaren. De rechtbank moest beoordelen of de beëindiging van de Wajong-uitkering bij haar verhuizing naar Bonaire zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in artikel 1a:8, derde lid, van de Wajong 2015.
De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid kon stellen dat er geen zwaarwegende medische redenen waren voor eiseres om naar Bonaire te verhuizen. De rechtbank concludeerde dat de Wajong niet van toepassing is op Bonaire en dat er geen goede redenen waren om de uitkering te behouden. Eiseres had weliswaar voordelen verwacht van de verhuizing, maar de rechtbank vond dat deze niet voldoende waren om te spreken van een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het uitgangspunt dat het exportverbod van Wajong-uitkeringen geldt, en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. De rechtbank vond dat eiseres niet had aangetoond dat er objectieve en dwingende redenen waren voor haar verhuizing naar Bonaire, en dat de rapporten van de verzekeringsarts de conclusie van de rechtbank ondersteunden.