ECLI:NL:RBDHA:2017:5518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
09/817019-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een illegaal verblijvende verdachte na diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2017 in Den Haag een handtas heeft gestolen. De verdachte, geboren in Algerije en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Ter Apel, is niet verschenen tijdens de zittingen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de afstandsverklaring van de verdachte en de vordering van de officier van justitie, mr. C. van den Heuvel, en de argumenten van de raadsman, mr. R.A.J. Verploegh.

De tenlastelegging omvatte diefstal van een handtas, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van de tas met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste datum is aangehouden in het Holiday Inn hotel, waar hij de handtas van de aangeefster heeft gepakt. De rechtbank heeft de camerabeelden als bewijs toegelaten, ondanks verweer van de verdediging over de rechtmatigheid van het bewijs.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel, die is bedoeld voor stelselmatige daders, ook in dit geval moet worden opgelegd, ondanks de illegale status van de verdachte. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en dat er binnen de maatregel mogelijkheden zijn voor behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opgelegd, zonder de tijd in voorarrest in mindering te brengen. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/817019-17
Datum uitspraak: 18 mei 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Algerije),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “PI Ter Apel”, te Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 14 april 2017 en 4 mei 2017.
Verdachte is niet verschenen; de rechtbank heeft kennisgenomen van een door hem ondertekende afstandsverklaring.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. van den Heuvel en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting (cursief weergegeven) - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een (hand)tas, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, genoemde (hand)tas heeft gepakt en vervolgens met genoemde (hand)tas, is weggelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 1 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan een diefstal van een (hand)tas van [slachtoffer] (hierna: aangeefster), dan wel een poging daartoe. Verdachte is op 1 januari 2017, omstreeks 00:50 uur, aangehouden in de Holliday Inn te Den Haag.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen schriftelijke vordering van de officier van justitie bevat voor het verkrijgen van de camerabeelden van de beveiligingscamera’s van het Holiday Inn Express hotel waarop het incident te zien is. Nu er geen schriftelijke vordering in het dossier zit, zijn de beelden volgens de raadsman onrechtmatig verkregen, waardoor ze niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. Hetzelfde geldt voor het proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisant [getuige] zijn waarnemingen van de camerabeelden heeft gerelateerd, nu ook aan het ter plaatse uitkijken van de camerabeelden een dergelijke schriftelijke vordering van de officier van justitie ten grondslag moet liggen. Ook dit proces-verbaal dient dan ook van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het proces-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven, niet overeen komt met de camerabeelden zelf. Anders dan geverbaliseerd, is de man op de beelden niet doorgelopen met de tas. De tas die over de leuning van de stoel hing, kan bij het passeren van de man per ongeluk van de stoel zijn gevallen, waarna de man de tas heeft opgepakt zonder dat sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Dat in het proces-verbaal onjuist is gerelateerd, blijkt ook uit het feit dat het proces-verbaal in tegenspraak is met de aangifte. Zo heeft aangeefster verklaard dat haar tas op de zitting van de stoel stond terwijl in het proces-verbaal staat dat de tas over de leuning van de stoel hing.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de raadsman vast dat aan het verzoek van de politie om de camerabeelden in het hotel te mogen bekijken, evenals aan het verzoek tot feitelijk ter beschikking stellen van de camerabeelden, een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ten grondslag had moeten liggen. Blijkens de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting is de vordering niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv.
Volgens bestendige jurisprudentie kan bewijsuitsluiting als op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg, uitsluitend aan de orde komen indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Bij bewijsuitsluiting gaat het om een bevoegdheid van de rechter, waarvan de uitoefening in de eerste plaats moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv - het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt - en van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient daarbij dat het belang van verdachte dat hij uit handen van politie en justitie blijft, niet kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang.
Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de beoordelingsfactoren van het tweede lid van die bepaling wordt aangegeven tot welk in het eerste lid van die bepaling omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman ter terechtzitting het door hem bepleite rechtsgevolg van bewijsuitsluiting niet gemotiveerd heeft aan de hand van de genoemde
beoordelingsfactoren.
Voor zover de raadsman het oog heeft gehad op een schending van het door artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verdachte, overweegt de rechtbank dat een schending van dat recht niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (vgl. HR 21 december 2010, LJN BL7688, rov. 3.7). In de onderhavige zaak heeft bovendien ter relativering van het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te gelden dat de beveiligingsbeelden zijn gemaakt in een lobby in een hotel, zijnde een plaats waarvan algemeen bekend is dat daar opnamen met beveiligingscamera’s plegen te worden gemaakt, dus een plaats waar verdachte bezwaarlijk erop heeft kunnen rekenen dat hij daar onbevangen zichzelf kon zijn. De inbreuk op de privacy is daardoor beperkt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat door het optreden van de politie een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer en volstaat met de constatering van het vormverzuim en komt tevens tot de conclusie dat zowel de camerabeelden als het proces-verbaal voor het bewijs mogen worden gebezigd.
De bewijsmiddelen
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 1 januari 2017 omstreeks 00:35 uur in de lobby van het Holiday Inn Express hotel in Den Haag zat. Haar grijze Chanel handtas stond op de zitting van haar stoel achter haar rug. Op enig moment heeft de zus van aangeefster tegen haar gezegd dat haar tas werd gestolen en daarbij wees zij naar een man. Aangeefster heeft verklaard dat zij zag dat haar tas niet meer op haar stoel stond maar dat deze naast de man op de grond stond. Aangeefster heeft ten slotte verklaard dat de man die door de politie is aangehouden, de man is die door haar zus werd aangewezen. [2]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [getuige] blijkt dat op de camerabeelden van het Holiday Inn te Den Haag van 1 januari 2017 vanaf 00.35 uur te zien is dat een man met donkere kleding en een rode horizontale streep op de voorzijde van zijn jas, op enig moment de tas van een vrouw pakt, waarna de rest van het gezelschap meteen opstaat en naar hem toeloopt. De man laat de tas dan vallen en schopt deze weg. Tevens blijkt uit dit proces-verbaal dat verdachte bij de insluitingsfouillering een zwarte jas met een rode horizontale streep op de voorzijde droeg. [3]
Conclusie van de rechtbank
Volgens aangeefster stond haar tas achter haar op haar stoel, en uit het proces-verbaal van de camerabeelden bleek dat hij over de leuning van haar stoel hing. Nog daargelaten dat dit niet noodzakelijkerwijs met elkaar in tegenspraak behoeft te zijn (de tas kon immers ook op de stoel staan met het hengsel over de leuning), geldt dat in beide situaties de tas in de directe nabijheid van zijn eigenaar was en dat niet voorstelbaar is dat verdachte - die niets heeft willen verklaren - de tas heeft gepakt met een andere bedoeling dan diefstal. Dit blijkt ook wel uit het feit dat hij de tas liet vallen op het moment dat het gezelschap van aangeefster op hem af kwam lopen en hem vervolgens heeft weggeschopt. Derhalve acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de handtas.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 1 januari 2017 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas, toebehorende aan [slachtoffer] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit:
diefstal.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om net als is gebeurd bij vonnis van deze rechtbank van 11 november 2016 geen onvoorwaardelijke ISD maatregel aan verdachte op te leggen nu het opleggen van de ISD-maatregel bij illegale vreemdelingen in strijd is met de ratio van de wettelijke bepaling.
Hiertoe heeft hij aangevoerd dat in geval van illegaal in Nederland verblijvende stelselmatige daders de ISD-maatregel (met name) gericht is op het afdwingen van terugkeer van de vreemdeling naar het land van herkomst.
Van behandeling en een gecontroleerde en begeleide terugkeer van verdachte in de Nederlandse samenleving, bedoeld om het recidiverisico te beperken, wat ook een doel is van de ISD-maatregel, zal in het geval van verdachte dus geen sprake zijn. Daarnaast is verdachte feitelijk niet uitzetbaar omdat hij van de Algerijnse autoriteiten geen laissez-passer krijgt en de medische situatie van verdachte maakt dat het ook -niet wenselijk is om hem uit te zetten. Verdachte kampt met verschillende medische aandoeningen en de benodigde medicatie is in Algerije niet verkrijgbaar.
Nu verdachte dus niet uitzetbaar is, komt het opleggen van de ISD-maatregel neer op een kale opsluiting voor de duur van twee jaren, waardoor het doel van de ISD-maatregel niet wordt bereikt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een handtas. Dat is een vervelend feit en levert veel schrik en overlast op. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit het omvangrijke strafblad van verdachte van 2 januari 2017 van 31 bladzijden blijkt dat verdachte veelvuldig voor misdrijven (onder andere vermogensdelicten) is veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen. Deze straffen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op twee met redenen omklede reclasseringsadviezen van 26 september 2016 en 20 februari 2017, beide opgemaakt en ondertekend door
M.C. Telleman, reclasseringswerker bij Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils, waarin wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Ter terechtzitting heeft M.C. Telleman, gehoord als deskundige, gepersisteerd bij dit advies.
Uit beide adviezen blijkt dat de reclassering de kans op recidive hoog inschat nu verdachte als ongewenst verklaarde vreemdeling niet op legale wijze in zijn levensonderhoud kan voorzien. Een gesprek over hoe verdachte zijn leven na zijn detentie delictvrij wil inrichten is voor de reclassering niet mogelijk gebleken. Verdachte heeft ten aanzien van zijn toekomst gezegd dat hij niet wil terugkeren naar Algerije en dat een leven in een Nederlandse gevangenis beter is dan een leven buiten op straat.
Aangezien verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard, is een resocialisatietraject in Nederland niet aan orde. Bestraffing in de vorm van gevangenisstraf en vreemdelingendetentie heeft tot nu toe niet geleid tot doorbreking van het delictpatroon en evenmin tot terugkeer naar Algerije. Gezien dit alles adviseert de reclassering, net als in 2014 en 2016, om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De ISD-maatregel zal mede gericht zijn op terugkeer naar Algerije, het land van herkomst. Gedurende het verblijf van verdachte in detentie kan zijn medische toestand worden beoordeeld en kan hij worden gemotiveerd om terug te keren naar Algerije.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de memo ‘Terugkeermogelijkheden van de heer [verdachte] t.b.v. het maatregelrapport’ d.d. 26 september 2016 van H. de Vries, medewerker van de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Uit die memo blijkt dat sinds 1992 geprobeerd is om verdachte uit Nederland te verwijderen. In 1998 is verdachte ongewenst verklaard, in juni 2013 is dit omgezet in een inreisverbod. Er zijn diverse pogingen ondernomen om bij de Algerijnse en Marokkaanse autoriteiten reisdocumenten te verkrijgen. Hiertoe zijn vele aanvragen voor laissez-passers ingediend en presentaties uitgevoerd. Deze presentaties hebben geen positief resultaat opgeleverd. Reden daarvoor is dat verdachte volstrekt onvoldoende informatie verschaft aan de betreffende ambassade of consulaat, waardoor de autoriteiten zijn herkomst, identiteit en nationaliteit niet kunnen vaststellen. Verdachte heeft ook geen documenten overgelegd waaruit zijn identiteit en nationaliteit kan worden afgeleid. Meermalen heeft verdachte bij verschillende gelegenheden verklaard dat er documenten zijn, maar hij heeft geen kenbare pogingen gedaan om die aan de Nederlandse of zijn eigen autoriteiten ter beschikking te stellen. Tevens blijkt uit de memo dat verdachte zich van diverse personalia en nationaliteiten bedient waardoor het onderzoek door de autoriteiten ernstig bemoeilijkt wordt dan wel onmogelijk wordt gemaakt.
Ook volgt uit de memo dat verdachte kampt met verschillende medische aandoeningen, waaronder een hoge bloeddruk, epilepsie, de ziekte van Bechterew en suikerziekte. Gelet op zijn medische toestand heeft verdachte drie keer om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 verzocht (het achterwege laten van zijn uitzetting omdat die medisch niet verantwoord is). Deze verzoeken zijn telkens afgewezen met als redenen dat verdachte in staat wordt geacht te reizen en terug te keren naar Algerije en dat in Algerije medicijnen (althans: alternatieven) voorhanden zijn.
De Dienst Terugkeer en Vertrek is van mening dat zowel een vrijwillige als gedwongen terugkeer naar Algerije mogelijk is. De vaststelling van de identiteit en nationaliteit van verdachte is daarvoor echter wel een vereiste. Nu verdachte daaraan nooit heeft meegewerkt is niet te verwachten dat hij zal vertrekken. Noodzakelijk is dan ook dat gewerkt wordt aan zijn motivatie om terug te keren naar zijn land van herkomst. Dit kan plaatsvinden binnen de ISD-maatregel, waarbij tevens sprake zal zijn van begeleiding met een behandeling op maat. Dit houdt in dat de ISD-maatregel begint met stabilisatie en waar nodig diagnostiek. Er zal een detentie- en reïntegratieplan worden opgesteld waarbij de nadruk wordt gelegd op de beoogde terugkeer en het verkrijgen van perspectief in het land van herkomst. De arbeid (indien mogelijk) en het onderwijs worden zoveel mogelijk afgestemd op het vergroten van mogelijkheden op betaald werk in het land van herkomst. Op gedragsverandering gerichte programma’s worden intramuraal aangeboden. Indien geïndiceerd kan ambulante GGZ-zorg worden aangeboden of kan een gedragsdeskundige op grond van indicatiestelling overplaatsing adviseren naar een Penitentiair Psychiatrisch Centrum in het gevangeniswezen of naar het Centrum voor Transculturele Psychiatrie.
Er zal worden ingezet op voorbereiding op de terugkeer door gemotiveerde gesprekken, het aanbieden van informatie over het land van herkomst, stimuleren van contacten met familieleden die daar wonen en waar nodig psychiatrische of medische overdracht. Indien geïndiceerd en mogelijk, wordt opvang in het land van herkomst georganiseerd. Indien na verloop van tijd de ‘mindset’ van verdachte kantelt, kan hij tot het inzicht komen dat zijn toekomst niet meer in de illegaliteit in Nederland ligt en daardoor een coöperatieve houding ten aanzien van zijn terugkeer naar Algerije gaan aannemen en werken aan zijn terugkeer.
Op basis van voornoemde reclasseringsadviezen concludeert de rechtbank dat het plegen van strafbare feiten door verdachte samenhangt met zijn illegaal verblijf in Nederland. De rechtbank stelt vast dat verdachte voldoet aan de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, en dat wordt voldaan aan alle vereisten die de wet en voornoemde Richtlijn aan de oplegging van de ISD-maatregel stellen.
De vele tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade, dient het belang van de samenleving thans voorop te staan en eist de veiligheid van goederen de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Dat verdachte wegens zijn illegale status niet zal kunnen deelnemen aan een extramuraal traject en dat geen sprake kan zijn van resocialisatie in de Nederlandse samenleving maakt niet dat van oplegging van de ISD-maatregel moet worden afgezien. Hoewel de oplegging van de maatregel primair noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij, kan verdachte blijkens de memo van de Dienst Terugkeer en Vertrek binnen de maatregel deelnemen aan verschillende behandeltrajecten en zal tijdens de maatregel eveneens gewerkt worden aan het motiveren van verdachte tot terugkeer naar Algerije. Het gegeven dat tijdens de ISD-maatregel door de Dienst Terugkeer & Vertrek pogingen worden ondernomen om terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen betekent niet dat de maatregel wordt gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor deze is bedoeld. De strafrechtelijke doeleinden rechtvaardigen de maatregel. De ISD-maatregel strekt er niet toe terugkeer van de illegale vreemdeling naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen; daarop gerichte inspanningen worden vereist om zo veel mogelijk te voorkomen dat betrokkene in vreemdelingenbewaring wordt genomen nadat de maatregel ten uitvoer gelegd is. Zodra verdachte kan terugkeren naar Algerije, kan de ISD- maatregel beëindigd worden. Mocht terugkeer naar het land van herkomst onverhoopt niet gerealiseerd kunnen worden, dan heeft verdachte in ieder geval enige vorm van hulpverlening kunnen ontvangen. De maatregel kan derhalve tevens een bijdrage leveren aan het oplossen van (een deel van) de problematiek van verdachte.
Voor het bereiken van de strafrechtelijke doelstellingen is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht daarbij niet in mindering brengen op de duur van die maatregel.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
legt aan verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren,
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
nietbij de tenuitvoerlegging van deze maatregel in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Ketelaars en mr. R.S. Dhoen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017000104, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, bureau Basisteam Jan Hendrikstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 19).
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2017 van [slachtoffer] , p. 11-12.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2017, p. 14-16.