ECLI:NL:RBDHA:2017:5499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
09/827746-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor afpersing met impact op ouders door drugsverslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De verdachte, geboren in 1988, heeft op 7 november 2016 in 's-Gravenhage zijn ouders benaderd met de dreiging van geweld om geld te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn langdurige drugsverslaving niet alleen zijn eigen leven verwoest, maar ook dat van zijn ouders, die psychisch zwaar lijden onder zijn gedrag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 164 dagen, waarbij de omstandigheden van de verdachte, zoals zijn verslaving en psychiatrische problemen, zijn meegewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was om zijn gedrag te sturen en dat zijn handelen kenmerken van belaging vertoonde. De rechtbank heeft de ernst van de situatie van de ouders van de verdachte benadrukt en de impact van de verslaving op hun leven. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, maar heeft desondanks een gevangenisstraf opgelegd, omdat eerdere maatregelen niet effectief waren gebleken. De rechtbank heeft ook de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte onderstreept, maar heeft besloten dat alleen een gevangenisstraf op dit moment passend is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827746-16
Datum uitspraak: 22 mei 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 februari 2017 (pro forma) en 8 mei 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte
mr. S.P. Koerselman, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 november 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte
van 20 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het sturen van een/meerdere sms bericht(en) met daarin onder
andere de volgende tekst: "Ik ga je een ding vertelen dit is geen grap maar
wat ik dalijk ga doen ook niet en dan is er niet meer van deze jomgen of ver"
en/of "Ik ga een mes in me zelf steeken als jij geen gekd geef" en/of "Ik heb
nu geld nodig of ik ga iemand dood maaken ik zweer je" althans woorden van
dezelfde (dreigende) aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit bewezen kan worden verklaard.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu verdachte dit feit heeft bekend. Voorts heeft hij nadien niet anders verklaard en er is geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
8 mei 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , nr. PL1500-2016311003-1, d.d. 8 november 2016 (blz. 15-17).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 07 november 2016 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[slachtoffer]heeft gedwongen tot de afgifte
van 20 euro, toebehorende aan
[slachtoffer], welke bedreiging met geweld
bestond uit het sturen van meerdere sms berichten met daarin onder
andere de volgende tekst: "Ik ga je een ding vertelen dit is geen grap maar
wat ik dalijk ga doen ook niet en dan is er niet meer van deze jomgen of ver"
en "Ik ga een mes in me zelf steeken als jij geen gekd geef" en "Ik heb
nu geld nodig of ik ga iemand dood maaken ik zweer je".

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
afpersing.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 70 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft wel opgemerkt dat zij de geëiste straf voor het betreffende feit en gezien de verminderd toerekeningsvatbaarheid van haar cliënt te hoog acht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van zijn vader door hem om geld te vragen onder dreiging zichzelf of een ander geweld aan te doen. De verdachte laat hiermee zien dat hij zich alleen bekommert om zijn eigen financieel gewin zodat hij kan voorzien in zijn behoefte aan verdovende middelen. Hij heeft geen enkel oog gehad voor met name de psychische schade die hij bij zijn vader teweeg heeft gebracht.
De persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte d.d. 10 november 2016. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ook blijkt uit het strafblad dat de verdachte momenteel in een proeftijd loopt van een hem voorwaardelijk opgelegde maand gevangenisstraf. Aan deze straf zijn voorwaarden verbonden die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. De voorwaarden houden – kort samengevat – in dat de verdachte zich dient te laten begeleiden door de reclassering, een meldplicht heeft en een verplichte (ambulante) behandeling bij Palier dient te volgen met de mogelijkheid van een kortdurende crisisopname.
Uit de in het dossier aanwezige pro justitia rapportages blijkt – kort samengevat – dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, ADHD en een ernstige cocaïneverslaving. Beide rapporteurs, een psychiater én een psycholoog, adviseren de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, aangezien de verdachte zodanig verslaafd is dat hij niet meer in staat was zijn gedrag te sturen. Om het delictrisico te beperken achten de rapporteurs behandeling en begeleiding noodzakelijk. Op het gebied van zijn verslaving zal alleen een langdurige behandeling in de vorm van een opname afdoende kunnen zijn. De verdachte is reeds aangemeld bij de instelling Duurzaam Verblijf Verslaafden van Palier (hierna: DVV), welke instelling volgens de rapporteurs de verdachte de juiste zorg kan bieden. Hiernaast geven de rapporteurs in overweging de verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviesrapportage van GGZ reclassering Palier
d.d. 26 april 2017. Uit dit advies volgt – kort samengevat – dat de verdachte op vrijwel alle leefgebieden problemen kent. Deze problemen bestaan al jaren en ondanks intensieve inzet van de GGZ en de reclassering is er onvoldoende verbetering in de situatie van de verdachte opgetreden. De middelenproblematiek lijkt de belangrijkste criminogene factor te zijn. Intensieve klinische behandeling in een zorginstelling met een hoge mate van beveiliging is het enige dat rest om hem tot langdurige abstinentie te dwingen en tot gedragsverandering te komen. Daarom acht de reclassering een opname bij DVV minder geschikt en is verdachte inmiddels aangemeld voor opname bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling van Palier (hierna: FPA Palier). Deze plek wordt door de reclassering als meer passend beschouwd dan een plek bij DVV, aangezien een gespecialiseerde en met name forensische setting noodzakelijk is om tot gedragsverandering te komen. De kans op recidive wordt als hoog geschat. Verdachte onttrekt zich herhaaldelijk aan de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke veroordeling met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelverplichting, opname in FPA Palier en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de beschikking voorwaardelijke machtiging d.d. 3 april 2017 die zich in kopie in het dossier bevindt en het daarin genoemde behandelingsplan. Hieruit blijkt dat door de rechtbank een voorwaardelijke machtiging is afgegeven tot en met 25 februari 2018, op grond waarvan de verdachte verplicht kan worden behandeld en – in geval van niet-naleving van de voorwaarden – in een psychiatrisch ziekenhuis van de Parnassia Groep kan worden opgenomen.
Afdoening
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte reeds in het kader van een – weliswaar niet onherroepelijke - veroordeling dadelijk uitvoerbare voorwaarden opgelegd heeft gekregen die deels gelijk zijn aan de voorwaarden welke oplegging de officier van justitie thans heeft gevorderd. Daarnaast heeft de verdachte uit hoofde van voornoemde voorlopige machtiging reeds een behandelverplichting en kan hij op grond van deze machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis van de Parnassia Groep, (waar FPA Palier een onderdeel van is) worden opgenomen indien hij de daarbij gestelde voorwaarden niet naleeft.
Het zwaartepunt van de problematiek van de verdachte, die aanleiding is voor het terugvallen in het plegen van strafbare feiten, ligt naar het oordeel van de rechtbank voornamelijk bij zijn middelenverslaving in combinatie met zijn psychiatrische problematiek. Met de huidige voorwaarden verbonden aan de eerdere strafrechtelijke veroordeling én de voorlopige machtiging wordt naar het oordeel van de rechtbank afdoende voorzien in de behandelverplichting op dit gebied en is desnoods een klinische opname mogelijk, zoals ook door de pro justitia rapporteurs en de reclassering geadviseerd.
Daar komt bij dat uit het dossier is gebleken dat de verdachte zich in het verleden niet of nauwelijks hield aan het hem opgelegde reclasseringstoezicht. Ook tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in de huidige zaak bleek de verdachte niet in staat zich in voldoende mate te houden aan de aan deze schorsing verbonden voorwaarden.
De rechtbank concludeert dat alleen een gevangenisstraf als passende afdoening resteert.
Alles overwegende zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van zijn voorarrest. Qua duur is de op te leggen gevangenisstraf wellicht zwaarder dan in soortgelijke gevallen doorgaans wordt opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier is gebleken dat de verdachte door zijn drugsverslaving niet alleen zijn eigen leven lijkt te verwoesten, maar dat hij tevens zijn ouders op zijn destructieve pad meesleurt. De drugsverslaving van de verdachte heeft al jaren een zeer grote impact op het psychisch welbevinden van zijn ouders, die zich geen raad meer weten met de situatie rondom hun zoon.
Het handelen van de verdachte, door op stelselmatige wijze zijn ouders te benaderen teneinde geldbedragen te verkrijgen, al of niet onder dreiging van geweld, vertoont kenmerken van belaging. Ter terechtzitting gaf de verdachte geen blijk in te zien hoe zeer hij zijn ouders belast. Hoewel de verdachte door zijn langdurige verslaving zijn handelen niet volledig meer kan overzien, rekent de rechtbank de verdachte dit zwaar aan.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op het artikel:
- 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
afpersing;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 164 (honderdenvierenzestig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Poustochkine, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
mr. J. Montijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2017.
Mr. Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.