ECLI:NL:RBDHA:2017:5325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
C/09/521760 / HA ZA 16-1287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor handelen van de notaris bij executoriale verkoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, was in deze procedure de opposant. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de Staat op grond van artikel 3:270 lid 6 BW voor het handelen van een notaris bij de executoriale verkoop van een woning. De geopposeerde, die zonder advocaat procedeerde, had eerder een vordering ingesteld tegen de Staat, waarin hij stelde dat de notaris nalatig was geweest in zijn verplichtingen, wat geleid had tot de executoriale verkoop van zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat in beginsel niet aansprakelijk is voor het optreden van een notaris, tenzij deze zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de geopposeerde op grond van artikel 3:270 lid 6 BW moest worden afgewezen, omdat de notaris niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen. Daarnaast werd de vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst op grond van artikel 3:44 BW afgewezen, omdat de Staat geen partij was bij de koopovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de geopposeerde niet toewijsbaar waren en vernietigde het eerdere verstekvonnis. De geopposeerde werd veroordeeld in de kosten van de procedure, met uitzondering van de kosten die voortvloeiden uit het niet verschijnen van de Staat in de eerste instantie, die voor rekening van de Staat kwamen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/521760 / HA ZA 16-1287
Vonnis in verzet van 17 mei 2017
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid & Justitie),
zetelend te Den Haag,
opposant,
advocaat mr. M. Dijkstra te Den Haag.
tegen
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde,
zonder advocaat,
Partijen zullen hierna de Staat en [geopposeerde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het vonnis in incident van 7 november 2016, waarbij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt is verwezen naar het team handel van deze rechtbank en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Er heeft zich geen advocaat voor [geopposeerde] gesteld. Op de rolzitting van 15 februari 2017 is een akte niet-dienen verleend.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 april 1996 zijn [geopposeerde] en [A] (hierna: [A] ) in het huwelijk getreden op huwelijkse voorwaarden, welke voorwaarden zijn vastgelegd bij notariële akte van 11 april 1996.
2.2.
Bij notariële akte van 13 juni 2000 hebben [geopposeerde] en [A] aan de Rabo hypotheekbank N.V. en de Coöperatieve Rabobank De Ronde Venen U.A. (hierna gezamenlijk: de Rabobank) een recht van hypotheek tot een bedrag van NLG 3.375.000 verleend op onder meer het (winkel)pand met ondergrond, parkeerterrein, erf en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [… 1] , nummer [… 2] , groot elf are zeven en zeventig centiare (hierna: [adres 1] ). Het hypotheekrecht strekte tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Rabobank van [X] B.V., [geopposeerde] en [A] , zowel tezamen als ieder afzonderlijk, te vorderen mocht hebben.
2.3.
Bij notariële akte van 2 september 2002 heeft [geopposeerde] zijn woning aan de [adres 2] te [plaats 2] verkocht en geleverd aan een derde voor
een koopprijs van € 420.000.
2.4.
Bij brief van 29 juni 2004 heeft de Rabobank aan [geopposeerde] onder meer meegedeeld dat laatstgenoemde langdurig niet meer aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen heeft voldaan, dat de Rabobank de aan [geopposeerde] verstrekte financiering heeft opgezegd en dat de Rabobank de notaris heeft verzocht over te gaan tot executoriale verkoop van [adres 1] .
2.5.
Op 11 augustus 2004 heeft [geopposeerde] aangifte gedaan bij de politie van strafbare feiten die zouden zijn gepleegd door de Rabobank. Hierbij heeft [geopposeerde] onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb met diverse personen contacten gehad bij de Rabobank. Ik werd van het kastje naar de muur gestuurd, niemand wil mij helpen dit probleem op te lossen. In mijn opinie wordt er bij de Rabobank voor een bedrag van 175.000 EURO teveel aan leningen op mijn naam geregistreerd, waardoor ik in de opinie van Rabobank mijn huis aan de [adres 1] in [plaats] niet meer kan betalen. De Rabobank wil nu mijn huis gaan verkopen middels een gedwongen veiling. Dit vind ik onaanvaardbaar.”
2.6.
In opdracht van de Rabobank heeft notaris mr. [de notaris] (hierna: de notaris) [adres 1] op 17 augustus 2004 geveild. Het pand is verkocht voor een bedrag van
€ 325.500.

3.Het geschil

3.1.
Overeenkomstig de vordering van [geopposeerde] is de Staat bij verstek bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 31 mei 2016 veroordeeld:
I op grond van artikel 3:270 lid 6 BW alsnog zijn verantwoordelijkheid te nemen voor de nalatigheid van de notaris voor het niet rechercheren bij de executoriale verkoop van [adres 1] ;
II het woonrecht van [adres 1] aan [geopposeerde] terug te bezorgen;
III in de kosten van de procedure.
3.2.
De Staat verzet zich tegen dit verstekvonnis.
3.3.
Bij conclusie van antwoord in oppositie heeft [geopposeerde] zijn vordering aldus gewijzigd dat de Staat wordt veroordeeld:
I om op grond van artikel 3:270 BW, althans op grond van artikel 3:44 jo. 3:53 BW, aan [geopposeerde] het woonrecht terug te bezorgen van het pand, zoals het was voor de ontruiming van 21 oktober 2004;
II tot betaling van een dwangsom aan [geopposeerde] van € 1.500 per maand indien de Staat niet binnen 30 dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling onder I voldoet;
III in de kosten van de procedure.
3.4.
De Staat voert gemotiveerd verweer tegen de gewijzigde vordering.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[geopposeerde] houdt de Staat op de voet van artikel 3:270, lid 6, BW aansprakelijk voor handelen van de notaris bij de executoriale verkoop van [adres 1] . [geopposeerde] stelt dat de Rabobank op dubieuze wijze heeft gehandeld bij de afwikkeling van de aan haar uitkeerde overwaarde uit de in r.o. 2.3 bedoelde verkoop. Als de notaris voorafgaand aan de veiling van de woning [adres 1] voldoende zou hebben onderzocht of de door Rabobank geleverde gegevens juist waren, dan zouden de dubieuze handelingen van de Rabobank boven water zijn gekomen en zou [adres 1] niet zijn geveild, aldus [geopposeerde] .
4.2.
In beginsel is de Staat niet aansprakelijk voor het optreden van een notaris in de uitoefening van zijn functie. Artikel 3:270 lid 6 BW maakt daarop een uitzondering voor het geval dat de notaris zijn verplichtingen uit artikel 3:270 BW niet nakomt. In dit artikel wordt geregeld wat er met de koopprijs moet worden gedaan nadat de executoriale verkoop door de hypotheekhouder heeft plaatsgevonden. Het artikel ziet dus niet op de door [geopposeerde] gestelde nalatigheid van de notaris om voorafgaand aan de veiling te onderzoeken of de hypotheekhouder, de Rabobank, tot executoriale verkoop van [adres 1] heeft mogen overgaan.
4.3.
[geopposeerde] stelt voorts dat de notaris niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit het tweede lid van artikel 3:270 BW. De Staat wijst terecht erop dat [geopposeerde] nalaat te concretiseren waarom deze bepaling toepasselijk is en waaruit het niet voldoende aan de daarin neergelegde verplichtingen door de notaris bestaat.
4.4.
De op artikel 3:270 lid BW gegronde vordering dient dus te worden afgewezen.
4.5.
De vordering op grond van artikel 3:44 BW is gegrond op de stelling dat de executoriale verkoop van [adres 1] voortvloeit uit frauduleuze handelingen, diefstal en valsheid in geschrifte, zodat deze verkoop door bedrog is tot stand gekomen en
vernietigbaar is op grond van artikel 3:44 lid 1 BW. Deze vordering, die ertoe strekt dat de koopovereenkomst die is voortgevloeid uit de veiling van [adres 1] wordt vernietigd, kan echter niet worden ingesteld tegen de Staat, nu deze geen partij is bij de koopovereenkomst.
4.6.
Voor toewijzing van vordering I bestaat dus geen grond. In het verlengde daarvan geldt hetzelfde voor vordering II.
4.7.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een reden temeer voor afwijzing van de vorderingen is gelegen in het slagen van het beroep van de Staat op verjaring van deze vorderingen, De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.8.
De vordering gebaseerd op artikel 3:270 lid 6 BW, die betrekking heeft op onrechtmatig handelen door de notaris, verjaart op grond van artikel 3:310 BW vijf jaar nadat de benadeelde bekend is geworden met de schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon. In dit geval is de verjaringstermijn in ieder geval aangevangen op 17 augustus 2004 toen [adres 1] is geveild. Niet gesteld of gebleken is, dat de verjaring tijdig is gestuit.
4.9.
Op grond van artikel 3:52 lid 1 onder c BW verjaart een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling die door bedrog is tot stand gekomen drie jaren nadat het bedrog is ontdekt. Gelet op de in 2.5 bedoelde aangifte moet ervan worden uitgegaan dat [geopposeerde] op 11 augustus 2004 wist van het door hem gestelde bedrog. De door hem gestelde omstandigheid, dat hij sindsdien nieuwe feiten heeft ontdekt, die de misleiding en het bedrog bevestigen, is niet beslissend voor de aanvang van de verjaringstermijn. De verjaringstermijn is dus in ieder geval aangevangen op 11 augustus 2004. Niet gesteld of gebleken is, dat de verjaring tijdig is gestuit.
4.10.
De slotsom is dat het verstekvonnis wordt vernietigd en de vordering van [geopposeerde] wordt afgewezen.
4.11.
[geopposeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis
en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van de Staat komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat de Staat in eerste instantie niet is verschenen. De door [geopposeerde] te vergoeden kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op € 3.461, namelijk € 619 aan griffierecht en € 2.842 aan salaris advocaat (2 punten à € 1.421, volgens tarief V). Deze kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente zoals de Staat heeft verzocht.
4.12.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL: HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door de kantonrechter van deze rechtbank te Den Haag op 31 mei 2016 onder zaaknummer / rolnummer 5033666 RL EXPL 16-12643 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
wijst de vordering af,
5.3.
veroordeelt de Staat in de kosten die zijn veroorzaakt door het aanvankelijk niet verschijnen, aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 90,54 voor de kosten van de betekening van het verstekvonnis,
5.4.
veroordeelt [geopposeerde] in de overige kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van de Staat tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de overige kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 3.461, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, indien [geopposeerde] niet voordien tot betaling daarvan is overgegaan,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1554