ECLI:NL:RBDHA:2017:5314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn afgewezen op grond van veilig derde land Tunesië

Op 17 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een staatloze Palestijn die een asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag op 14 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat Tunesië als veilig derde land werd beschouwd. De eiser, die in verschillende landen had verbleven, waaronder Saudi-Arabië en Syrië, had in 2015 een kort visum voor Tunesië aangevraagd, maar kon daar niet langer blijven en was naar Nederland gekomen.

Tijdens de zitting op 4 mei 2017 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag toegelicht. Hij stelde dat Tunesië niet veilig was voor hem, omdat hij als staatloze Palestijn geen verblijfsrecht had en vreesde voor detentie bij terugkeer. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had onderbouwd dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij niet in Tunesië zou kunnen verblijven.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in Tunesië niet veilig zou zijn en dat hij geen documenten had overgelegd waaruit bleek dat hij om een verblijfsstatus had verzocht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Tunesië als veilig derde land kon worden aangemerkt. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 mei 2017, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/8535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S. Coenen, kantoorgenoot van en waarnemend voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen O. Othman, tolk.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft als staatloze Palestijn in geen enkel land verblijfsrecht. Eiser heeft in Saoudi Arabië, Syrië en de Verenigde Arabische Emiraten verbleven, maar heeft alle drie deze landen moeten verlaten. In 2015 heeft eiser een visum aangevraagd bij de Tunesische ambassade. Eiser kreeg slechts een visum voor vijftien dagen. Eiser is naar Tunesië gegaan, maar kon daar niet langer blijven, waardoor hij vervolgens naar Nederland is vertrokken.
2 Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat Tunesië voor eiser als veilig derde land kan worden beschouwd. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij geen verblijf kan krijgen bij zijn Tunesische echtgenote en zoon. Voorts is niet gebleken dat eiser illegaal is uit gereisd en is aldus niet aannemelijk dat eiser in Tunesië te vrezen heeft voor detentie vanwege illegale uitreis. Verweerder is tevens van oordeel dat eiser ofwel drie keer in Tunesië is geweest ofwel langduriger in Tunesië heeft verbleven dan hij tijdens de gehoren heeft verklaard. Voorts zou eiser in Tunesië om een vluchtelingenstatus kunnen verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag en eiser is beschermd tegen réfoulement.
3 Eiser heeft in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder heeft het standpunt dat Tunesië als veilig derde land kan worden aangemerkt onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft zijn besluitvorming immers niet op een reeks informatiebronnen gebaseerd, maar slechts op hele summiere informatie. Bovendien voldoet een deel van deze informatie niet aan het vereiste dat deze bronnen actueel en objectief dienen te zijn en de door verweerder gebruikte beschikbare informatie is niet inhoudelijk concludent en inzichtelijk en niet recent genoeg. Verweerder had zorgvuldiger onderzoek dienen te verrichten naar de feitelijke en juridische situatie in Tunesië. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 29 maart 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:3186, waarin de regeling van verweerder waarin Tunesië is aangemerkt als veilig land van herkomst onverbindend is verklaard en naar het Country Reports on Human Rights Practices for 2016 van USDOS van maart 2017 en de conclusie van de Staatsraad Advocaat-Generaal Widderhoven van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040). Indien al aangenomen moet worden dat Tunesië aangemerkt dient te worden als veilig derde land, is eiser van mening dat vaststaat dan hij niet in Tunesië zal worden toegelaten. Eiser heeft dienaangaande aan zijn bewijslast voldaan door daartoe toereikende informatie te verstrekken. Als staatloze Palestijn kan eiser geen paspoort krijgen bij de Palestijnse ambassade in Tunis omdat zijn familie in 1948 uit Palestina is gevlucht. Hierdoor kan eiser geen verblijf krijgen bij zijn echtgenote in Tunesië. Ook kan eiser niet in aanmerking komen voor gezinshereniging bij zijn echtgenote. Eiser is illegaal uitgereisd, hetgeen in Tunesië strafbaar is gesteld. Eiser loopt bij detentie in Tunesië een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat Tunesië in zijn algemeenheid aangemerkt kan worden als een veilig land van herkomst. Bij Regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) (Staatscourant 2016, nr. 55444), heeft verweerder Tunesië opgenomen in bijlage 13 bij het VV 2000. Verweerder heeft hierbij redengevend geacht dat Tunesië partij is bij het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol. Verder bepaalt de grondwet dat alle burgers gelijk zijn - zonder onderscheid - in rechten, vrijheden en algemene verplichtingen. Foltering, intimidatie, en fysieke en psychische schade zijn niet toegestaan. Verdachten worden verondersteld onschuldig te zijn en worden geïnformeerd over de feiten waarvan zij verdacht worden. Daarnaast heeft verweerder onder meer verwezen naar het Country Reports on Human Rights Practices – Tunisia van de US State Department van 3 maart 2017 en het document 2017 Planning summary van de UNHCR.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderzoek verricht naar de juridische en feitelijke situatie in Tunesië. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder Tunesië terecht als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 29 maart 2017 kan hem niet baten gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de uitspraak in voorlopige voorziening van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1206) waarin de voorzieningenrechter van de Afdeling deze uitspraak schorst voor zover daarin de ministeriële regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, met betrekking tot Tunesië onverbindend is verklaard.
4.3
Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat Tunesië, nu Tunesië in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, ook beschouwd kan worden als veilig derde land.
4.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat Tunesië ook in het individuele geval van eiser als veilig derde land kan worden aangemerkt. Eiser heeft niet aangevoerd dat Tunesië voor hem onveilig is, maar heeft zich in dit kader slechts beperkt tot het standpunt dat hij in Tunesië geen legaal verblijf kan krijgen. Verweerder heeft in dit kader terecht overwogen dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij om een verblijfsstatus heeft verzocht en dat zijn verzoek om legaal verblijf zou zijn afgewezen. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat uit openbare bronnen blijkt dat vreemdelingen die een kind hebben met de Tunesische nationaliteit in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank overweegt dat uit artikel 6, derde lid, van de Code de la Nationalité Tunisienne volgt dat eisers zoon de Tunesische nationaliteit bezit zodat eisers stelling dat hij navraag heeft gedaan en dat hem is verteld dat het verkrijgen van legaal verblijf moeilijk is niet kan worden gevolgd. Dat eiser als stateloze Palestijn geen verblijf zou kunnen krijgen omdat hij niet over de benodigde documenten kan beschikken kan de rechtbank niet volgen. Eiser is in Tunesië met een Tunesisch onderdaan in het huwelijk getreden en diende derhalve overeenkomstig de Tunesische wetgeving over identiteitsdocumenten te beschikken.
4.5
Op grond van artikel 3.106a, tweede lid en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) moet sprake zijn van een zodanige band met het betrokken derde land, dat het voor de vreemdeling redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling hiervan worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het verblijf. Uit C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat in de volgende gevallen wordt aangenomen dat een vreemdeling een band heeft met een derde land:
- de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;
- in dat land is familie woonachtig van de vreemdeling; of
- de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven, tenzij hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar niet (opnieuw) zal worden toegelaten.
4.6
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanige band met Tunesië dat het voor eiser redelijk zou zijn naar Tunesië te gaan.
Eisers echtgenote en zoon hebben de Tunesische nationaliteit en wonen in Tunesië. Ook heeft eiser in Tunesië verbleven. Eiser is in 2013 in Tunesië in het huwelijk getreden en op [geboortedatum] 2015 is zijn zoon in Tunesië geboren. Dat eiser, zoals hij zelf heeft verklaard, slechts twee keer kort in Tunesië heeft verbleven, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht nu eisers verklaringen over de duur van zijn verblijf in Tunesië niet sluitend zijn, gelet op het huwelijk dat daar heeft plaatsgevonden, de geboorte van zijn zoon aldaar en het feit dat hij aangifte van zijn zoons geboorte in Tunesië heeft gedaan. Zijn stelling dat hij in 2013 op basis van een visum, geldig voor drie maanden, enkele weken in Tunesië heeft verbleven en medio augustus 2015 wederom naar Tunesië is gereisd, waar hij op basis van een visum, geldig voor vijftien dagen heeft verbleven, heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd. Hij heeft zijn reisdocument niet overgelegd. Verweerder is er dan ook niet ten onrechte vanuit gegaan dat eiser langer in Tunesië heeft verbleven dan hij heeft verklaard.
4.7
Dat eiser illegaal zou zijn uitgereisd en bij terugkeer gedetineerd zal worden en in detentie een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM kan niet leiden tot een gegrond beroep. Verweerder heeft terecht in aanmerking genomen dat eiser heeft verklaard dat hij van Tunesië naar Libië is gereisd en dat hij in Libië zijn reisdocument heeft afgestaan aan een reisagent. Voorts heeft eiser op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn uitreis in 2015. Hetgeen hij ter zitting hierover heeft verklaard is hiertoe onvoldoende.
5 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Tunesië ten aanzien van eiser als veilig derde land kan worden aangemerkt en dat eiser wederom toegang tot Tunesië zal worden verleend. Verweerder heeft voorts terecht verwezen naar artikel 38, vierde lid van de Procedurerichtlijn, op grond waarvan niet op voorhand vast hoeft te staan dat eiser daadwerkelijk zal worden toegelaten tot Tunesië.
6 De beroepsgrond dat er in Tunesië geen nationaal asielsysteem zou bestaan behoeft gezien het hiervoor overwogene geen bespreking, nu eiser gelet op zijn huwelijk geen asiel hoeft aan te vragen in Tunesië.
7 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.