In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Den Haag, ging het om een incident met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank in een interregionale civiele procedure. De eiseres, Millennium Vastgoed B.V., had een vordering ingesteld tegen [A] en Kalix Barna B.V. De vordering was gebaseerd op garanties die door [A] en Kalix waren verstrekt voor de nakoming van geldelijke verplichtingen van een derde vennootschap. [A] voerde in het incident aan dat de rechtbank zich relatief onbevoegd moest verklaren, omdat hij sinds 2012 woonachtig was op Aruba. Millennium voerde gemotiveerd verweer en stelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van de Brussel I Bis-Verordening, die bepaalt dat een persoon die in een lidstaat woonplaats heeft, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een andere verweerder, mits er een nauwe band tussen de vorderingen bestaat.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende nauwe band was tussen de vorderingen tegen [A] en Kalix, waardoor de rechtbank ook bevoegd was om de vordering tegen [A] te behandelen. De incidentele vordering van [A] werd afgewezen. De rechtbank hield de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van [A] en Kalix. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. D.R. Glass op 10 mei 2017.