ECLI:NL:RBDHA:2017:5185
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid
Op 16 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Ugandese vrouw die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. Eiseres, geboren in 1985, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. In haar nieuwe aanvraag stelde zij dat zij homoseksueel is en dat dit de reden was voor haar vervolging in Uganda. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de verklaringen van eiseres over haar seksuele geaardheid niet geloofwaardig werden geacht. Tijdens de zitting op 4 mei 2017 heeft eiseres haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat verweerder terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van eiseres' verklaringen. Eiseres had niet voldoende gedetailleerd verklaard over haar proces van bewustwording en acceptatie van haar homoseksualiteit. De rechtbank merkte op dat van eiseres verwacht mocht worden dat zij meer zou kunnen vertellen over haar gevoelens en ervaringen, vooral gezien de negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit in haar thuisland. Bovendien had eiseres in eerdere procedures andere verklaringen afgelegd die niet consistent waren met haar huidige claims. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder niet onterecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures, vooral wanneer het gaat om gevoelige onderwerpen zoals seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat haar seksuele geaardheid een reële grond voor vervolging vormde, en dat de eerdere afwijzing van haar asielaanvraag in rechte vaststond. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond werd verklaard.