Overwegingen
1. Eisers hebben de Albanese nationaliteit. Eiser, geboren op [geboortedatum] en eiseres 1, geboren op [geboortedatum 1] , zijn met elkaar getrouwd. Eiseres 2, geboren op [geboortedatum 4] , is hun oudste dochter.
2. Eisers hebben op 22 december 2016 een asielaanvraag ingediend. Zij hebben aan hun aanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eiser vreest bloedwraak door de familie [naam 5] . Eisers broer heeft in 1995 een lid van deze familie om het leven gebracht. Behalve de broer van eiser is ook eiser in verband daarmee opgepakt. Eiser is vrijgelaten nadat hij een jaar lang in voorarrest heeft gezeten. Daarna is hij meermalen bedreigd door de familie [naam 5] en zijn er twee à drie moordaanslagen op hem gepleegd, één in 1997 en de laatste in augustus 2015.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, alsmede dat is gepoogd eiser te vermoorden. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat deze moordpoging verband houdt met een bloedwraakkwestie. Eisers komen daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een asielvergunning. Verweerder beschouwt Albanië als een veilig land van herkomst en onvoldoende is gebleken dat de Albanese autoriteiten niet bereid zouden zijn om eisers bescherming te bieden. Verweerder heeft de asielaanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met
artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij heeft verweerder bepaald dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten en dat aan eiser en eiseres 1 een inreisverbod wordt opgelegd voor twee jaren.
4. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de bloedwraakvete ten onrechte als ongeloofwaardig is aangemerkt. Verder hebben zij landeninformatie overgelegd over bloedwraak in Albanië en toegelicht dat daaruit blijkt dat bloedwraakvetes in Albanië decennia lang kunnen sluimeren maar wel blijven bestaan. Het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen in 1997 en 2015 maakt nog niet dat het relaas ongeloofwaardig is. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het voorval van 2015 niet gerelateerd is aan de moord in 1995; eiser had geen andere kwesties uit het verleden, zodat het verband aannemelijk is en de aanslagen op eiser afkomstig moeten zijn van de [naam 5] -clan. Bescherming van de autoriteiten is volgens eiser op zijn minst twijfelachtig, nu de [naam 5] -clan banden heeft met de overheid. Verder hebben eisers in beroep twee verklaringen van een Duitse psychiater overgelegd, gedateerd 9 december 2016, betrekking hebbend op de beide dochters van het gezin (eiseres 2 en [naam 2] ).
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat eisers de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst als zodanig niet bestrijden. Zij bestrijden dat Albanië voor hen als een veilig land van herkomst kan gelden.
6. De aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst heeft tot gevolg dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Een vreemdeling zal daartoe gezien artikel 3.106b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 moeten onderbouwen waarom hij in zijn geval niet naar dat land kan terugkeren. Wegens het rechtsvermoeden dat de vreemdeling uit een veilig land van herkomst afkomstig is, zal daarbij een hoge drempel gelden. Dit laat echter onverlet dat verweerder, ook gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, wat de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is. De rechtbank verwijst voor dit beoordelingskader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, en de op Albanië toegespitste uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, met name rechtsoverweging 4, ECLI:NL:RVS:2016:2474. 7. Nu verweerder de gebeurtenissen uit 1995, alsmede de poging tot moord op eiser uit 2015 geloofwaardig heeft geacht, maar ongeloofwaardig acht dat de moordpoging in 2015 verband houdt met bloedwraak, zal de rechtbank beoordelen of verweerder dit verband niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
8. Verweerder heeft tegengeworpen dat eiser niet specifiek heeft verklaard over het aantal tegen hem gepleegde moordpogingen: hij heeft het over twee à drie pogingen, waarvan hij kan noemen een poging in 1997 en een in 2015. Verweerder acht bevreemdend dat eiser maar twee pogingen kan benoemen en dat hij vage verklaringen heeft afgelegd over plegers. Uit eisers verklaringen blijkt volgens verweerder niet dat hij tussen 1997 en 2015 problemen heeft ondervonden. Eiser zou zijn bedreigd en dreigbrieven hebben ontvangen, maar hij kan deze brieven niet overleggen. Verweerder heeft tot slot bevreemdend geacht dat eiseres 1, eiseres 2 en de andere kinderen Albanië vóór de aanslag in 2015 al hebben verlaten omdat eiser bang was dat hen iets zou overkomen vanwege de bloedwraakvete, terwijl die aanslag de directe aanleiding was van eisers vertrek.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat het niet geloofwaardig is dat de moordpoging in 2015 verband houdt met bloedwraak. De stelling van eisers in beroep dat het tijdsverloop tussen 1997 en 2015 nog niet betekent dat er geen bloedwraak aan de orde is, kan geen doel treffen. Eisers hebben immers niet onderbouwd, door het overleggen van de dreigbrieven die ontvangen zouden zijn, of door anderszins te documenteren dat eiser bedreigd is, dat er al die tijd sprake zou zijn van een gevaarlijke situatie voor eiser. Dat eiser vaak weg was vanwege het verrichten van arbeid in Griekenland, maakt nog niet aannemelijk dat eiser gedurende al die jaren, als hij wel thuis was, met rust werd gelaten door de familie [naam 5] , als die familie inderdaad op wraak uit was. Dat een vete jarenlang kan sluimeren, zoals eisers hebben gesteld, is evenmin voldoende om de door verweerder opgesomde vage en bevreemdende verklaringen te weerleggen. De beroepsgrond dat de bloedwraakvete ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, faalt.
10. Nu verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de gestelde moordaanslag met bloedwraak te maken heeft, heeft verweerder ter zitting terecht betoogd dat hij niet nader hoefde te onderzoeken of de [naam 5] -familie banden heeft met de Albanese overheid. De beroepsgrond dat bescherming van de overheid op zijn minst twijfelachtig is vanwege die gestelde banden, kan dan ook geen doel treffen.
11. Uit het vorenstaande vloeit voort dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt, mede gelet op de op hen rustende bewijslast, dat Albanië voor eisers geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft dan ook terecht de asielaanvragen op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, afgewezen als kennelijk ongegrond.
12. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij met het overleggen van de medische verklaringen van een Duitse psychiater willen bereiken dat verweerder uitstel van vertrek toestaat op grond van artikel 64 van de Vw. Nu eisers noch bij zienswijze, noch in hun beroepsgronden hebben betoogd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan deze bepaling, kan deze kwestie in het kader van dit beroep niet worden beoordeeld. Het is aan eisers om daartoe een afzonderlijke aanvraag te doen bij verweerder. Daaraan doet niet af dat het – zoals eisers gesteld hebben ter zitting – moeilijk is een medische behandelaar te verkrijgen gelet op hun huidige opvangsituatie.
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.