Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
is de instemming van de veroordeelde met de toezending van de rechterlijke uitspraak niet vereist indien:
de veroordeelde Nederlander is en in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
“instemming/verzoek”. Met inachtneming van die stukken komt het Hof tot het oordeel dat [eiser] na zijn veroordeling is aangehouden, terwijl hij uit anderen hoofde in Nederland gedetineerd zat, dat [eiser] in Nederland een koopwoning heeft, dat hij bereid is in die woning te verblijven in het kader van eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden met Elektronische Detentie en dat de kinderen en een groot deel van de familie van [eiser] in Nederland verblijven, zodat zich de situatie zoals bedoeld in artikel 2:5 aanhef en onder a WETS voordoet. De instemming van de veroordeelde met toezending van de rechterlijke uitspraak is derhalve niet vereist, aldus het Hof. De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn betoog dat dit kort geding niet kan worden aangewend als een (verkapte) appelmogelijkheid tegen het oordeel van het Hof. Derhalve dient het oordeel van het Hof dat [eiser] niet met toezending van de rechtelijke uitspraak door de Belgische autoriteiten hoefde in te stemmen tot uitgangspunt te worden genomen. Het door [eiser] overgelegde dossier in het kader van het hoger beroep in de procedure tot teruggeleiding van zijn kinderen, dat ook in dit kort geding als productie is overgelegd, en waaruit volgens [eiser] blijkt dat hij in [land] woont, leidt tegen de achtergrond van het voorgaande niet tot een ander oordeel.