ECLI:NL:RBDHA:2017:5034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
C-09-527821-KG ZA 17-266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van strafvorderlijke inbeslagname van een auto in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, een particulier, een lease-overeenkomst gesloten met Volkswagen Bank GmbH voor het leasen van een BMW. De auto is op 16 november 2016 in beslag genomen door het openbaar ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een verdenking van witwassen. Eiseres heeft op 19 januari 2017 een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname, dat op 4 april 2017 is behandeld. Eiseres vordert in kort geding de onmiddellijke opheffing van de inbeslagname, stellende dat zij niet de juridisch eigenaar van de auto is en dat de inbeslagname onrechtmatig is. De Staat, als gedaagde, voert verweer en stelt dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij reeds een klaagschrift heeft ingediend, wat volgens de wet de gang naar de burgerlijke rechter uitsluit. De voorzieningenrechter oordeelt dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig bijzonder zijn dat een uitzondering op de regel van niet-ontvankelijkheid gerechtvaardigd is. Eiseres wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/527821 / KG ZA 17/266
Vonnis in kort geding van 6 april 2017
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.K. Jansen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiseres’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres heeft op 14 mei 2016 een lease-overeenkomst gesloten met Volkswagen Bank GmbH, handelend onder de naam AutoCash Financial lease (hierna: Autocash), voor het leasen van een BMW met het kenteken [nummer] (hierna: de auto).
2.2.
Op 16 november 2016 heeft het openbaar ministerie de auto op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen. De inbeslagname hangt samen met een strafrechtelijke verdenking tegen eiseres van witwassen.
2.3.
Op 19 januari 2017 heeft eiseres een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij deze rechtbank. De behandeling van dit klaagschrift heeft plaatsgevonden op 4 april 2017, gelijktijdig met de behandeling van het klaagschrift van Autocash.
2.4.
Autocash heeft de leaseovereenkomst met eiseres op 23 februari 2017 ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert – zakelijk weergegeven – de inbeslagname van de auto onmiddellijk op te heffen.
3.2.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. De zaaksofficier was er ten tijde van de beslaglegging van op de hoogte dat de auto door eiseres wordt geleased en dat zij niet de juridisch eigenaar is. In de leaseovereenkomst is duidelijk aangegeven dat het juridisch eigendom bij Autocash blijft totdat het hele krediet door eiseres is betaald. Ten tijde van de beslaglegging was nog niet het hele krediet betaald. Verdere voortduring van de inbeslagname dient geen enkel doel, waarmee de onrechtmatigheid van het beslag is gegeven.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De Staat heeft allereerst betoogd dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering. Dat betoog slaagt. Op grond van artikel 552a Sv kunnen belanghebbende zich schriftelijk beklagen over een strafrechtelijke inbeslagneming. Deze klaagschriftprocedure is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die – gelet op gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht – de gang naar de burgerlijke rechter afsluit. Eiseres heeft deze rechtsgang ook al benut door een klaagschrift in te dienen.
4.2.
Eiseres stelt dat een uitzondering op voornoemde regel van niet-ontvankelijkheid dient te worden gemaakt. Daarvoor is slechts plaats indien sprake is van zodanig bijzondere of buitengewoon spoedeisende omstandigheden dat de uitkomst van de klaagschriftprocedure niet kan worden afgewacht. Eiseres heeft in dat kader aangevoerd dat zij spoedig het gebruik van de auto wenst te hervatten en dat zij de aflossingstermijnen aan Autocash maandelijks nog voldoet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze omstandigheden niet moeten worden beschouwd als zodanig bijzonder en buitengewoon spoedeisend dat de uitkomst van de klaagprocedure niet kan worden afgewacht. Daartoe is mede redengevend dat de behandeling van het klaagschrift inmiddels reeds heeft plaatsgevonden en dat dus binnen afzienbare tijd een beslissing daarop kan worden verwacht.
4.3.
Een en ander leidt ertoe dat eiseres niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
veroordeelt eiseres om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten is verschuldigd;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2017.
hvd