ECLI:NL:RBDHA:2017:5031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
AWB 17/1318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van onvoldoende bewijs van gezinsband en middelenvereiste

In deze zaak hebben eisers op 17 januari 2017 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 22 december 2016, waarbij hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zijn afgewezen. De behandeling van het beroep vond plaats op 24 maart 2017, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft op 20 april 2017 uitspraak gedaan.

Eisers, die stellen dat zij kinderen zijn van referente, hebben op 26 mei 2016 aanvragen ingediend voor een mvv. De staatssecretaris heeft deze aanvragen afgewezen, omdat er geen objectief verifieerbare documenten zijn overgelegd die de gezinsband tussen eisers en referente aantonen. In beroep hebben eisers aangevoerd dat DNA-onderzoek kan helpen om de gezinsband vast te stellen en dat er sprake is van bewijsnood. Daarnaast hebben zij betoogd dat het middelenvereiste niet tegen hen mag worden ingeroepen.

De rechtbank oordeelt dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond en dat er geen bewijsnood is. De rechtbank stelt dat referente de verantwoordelijkheid heeft om officiële documenten te overleggen die de gezinsband kunnen bevestigen. Ook is niet aangetoond dat referente zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat niet aan de voorwaarden voor vergunningverlening is voldaan. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 april 2017, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/1318
V-nummers: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 april 2017 in de zaak tussen

1. [naam],

2. [naam],

3. [naam],
eisers,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: L.J.T. van Es.

Procesverloop

Eisers hebben op 17 januari 2017 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 december 2016 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 maart 2017. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectievelijke gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 26 mei 2016 heeft [naam], referente, aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV), ten behoeve van eisers, van wie zij stelt dat dit haar kinderen zijn. De geboortedata van eisers zijn onbekend. De gestelde nationaliteit van eisers is Guinées. Op 17 oktober 2016 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het daartegen gemaakte bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder onder meer overwogen dat geen enkel objectief verifieerbaar document is overgelegd. De gezinsband tussen eisers en referente is daardoor niet aangetoond, noch wordt voldaan aan de overige voorwaarden, waaronder het middelenvereiste.
3. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat hun mvv-aanvraag ten onrechte niet is gehonoreerd. Daartoe hebben zij aangevoerd dat ook door middel van DNA-onderzoek de gezinsband kan worden vastgesteld. Omdat sprake is van bewijsnood, is het aan verweerder om DNA-onderzoek aan te bieden, aldus eisers. Verder voeren zij aan dat het middelenvereiste niet mag worden tegengeworpen. Tot slot beroepen eisers zich op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als die gelden bij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Niet in geschil is dat aan deze criteria niet wordt voldaan. Vaststaat dat de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente niet is aangetoond, noch is er een begin van bewijs.
5.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het betoog van eisers dat sprake is van bewijsnood niet opgaat. In dit verband is van belang dat van referente verwacht mag worden dat zij officiële documenten overlegt waaruit het bestaan van de gestelde feitelijk gezinsband ten aanzien van eisers kan blijken. Verweerder heeft daarbij bij herhaling gewezen op de mogelijkheid om tardieve geboorteaktes met betrekking tot eisers te verkrijgen. Uit de stukken blijkt niet dat referente pogingen heeft ondernomen om, al dan niet door tussenkomst van derden, de benodigde documenten uit Guinée te verkrijgen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat aldus van de onmogelijkheid om officiële documenten te verkrijgen niet is gebleken. Nu niet gebleken is van bewijsnood, bestaat er reeds hierom geen aanleiding voor verweerder om DNA-onderzoek te (laten) verrichten.
6. Verweerder heeft terecht heeft opgemerkt dat ook overigens niet is aangetoond dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening is voldaan. Referente heeft niet aangetoond dat zij met het gezag over eisers is belast, dan wel dat de achterblijvende ouder of de autoriteiten van het land van herkomst van eisers toestemming hebben gegeven voor het vertrek van eisers naar het buitenland. Grensoverschrijdingsdocumenten met betrekking tot eisers zijn evenmin overgelegd. Ook is niet aangetoond dat eisers geen gevaar vormen voor de openbare orde en zich bereid hebben verklaard een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan. Tot slot beschikt referente ook niet zelfstandig over voldoende duurzame middelen van bestaan. Referente ontvangt sinds 2013 een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (thans: Participatiewet). Deze uitkering kwalificeert niet als zelfstandig inkomen in de zin van artikel 3.73 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Anders dan eisers hebben betoogd, is referente, als houdster van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ niet vrijgesteld van het middelenvereiste.
7. Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank dat de gezinsband van eisers met referente niet is aangetoond, zodat toetsing aan artikel 8 EVRM niet aan de orde is.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.