ECLI:NL:RBDHA:2017:5030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
NL17.1451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Italië voor asielaanvraag onder Dublinverordening; beoordeling van individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelde dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening, aangezien eiser minder dan twaalf maanden geleden via Italië het grondgebied van de EU is binnengekomen. Eiser had tegen het besluit van de staatssecretaris beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Italië te voorkomen.

Tijdens de zitting op 13 april 2017 is het beroep behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat er geen geschil was over de verantwoordelijkheid van Italië, maar dat eiser betoogde dat hij in Italië geen asielverzoek had ingediend. Dit argument werd door de rechtbank verworpen, omdat de Eurodac-database bevestigde dat eiser illegaal via Italië was binnengekomen en daar geregistreerd stond als illegaal vreemdeling.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris beoordelings- en beleidsruimte heeft bij de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, maar dat er geen aanwijzingen waren dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser had niet aangetoond dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de verantwoordelijkheid van Italië rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.1451
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 april 2017 in de zaak tussen

[naam], eiser

gemachtigde: mr. R.E. Temmen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het bestreden besluit] heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Italië op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Italië hangende het beroep.
Het beroep is ter zitting behandeld op 13 april 2017, tegelijk met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL17.1452. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat eiser minder dan twaalf maanden geleden via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Weliswaar betoogt eiser dat hij in Italië geen asielverzoek heeft ingediend, maar deze stelling kan niet dienen ter betwisting van de verantwoordelijkheid van Italië. Verweerder heeft op grond van Eurodac vastgesteld dat eiser op 24 november 2016 het Dublingebied via Italië op illegale wijze is binnengekomen en in Italië is geregistreerd als illegaal vreemdeling. Eisers eigen verklaringen bevestigen dit. Verweerder heeft daarom niet verzocht om terugname maar om overname op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. In geschil is of verweerder op grond van de in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening neergelegde - discretionaire - bevoegdheid, gehouden is eisers asielaanvraag te behandelen.
4. Verweerder heeft beoordelings- en beleidsruimte bij de vraag of hij toepassing geeft aan dit artikel. Verweerder maakt daar volgens zijn beleid terughoudend gebruik van. Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:
- er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of
- bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
5. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zijn internationale verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië dat niet doet. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73). Hieruit en uit de daarin genoemde andere uitspraken van de Afdeling volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers verwijzing naar het rapport “Is mutual trust enough” van 9 februari 2017 van de organisaties DRC (Danish Refugee Council) en SRC (Swiss Refugee Council) ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van systeemfouten in de opvangvoorzieningen, maakt dit niet anders. Eiser is een alleenstaande man en zijn situatie is, voor wat betreft opvang, niet vergelijkbaar met die van de zes families met minderjarige kinderen (bijzonder kwetsbare personen) waarop dit rapport betrekking heeft. Verder verwijst de rechtbank naar een recente uitspraak van de Afdeling van 6 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971) waarin dit rapport is beoordeeld. Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat genoemd rapport niet tot de conclusie leidt dat in Italië een structureel gebrek aan adequate opvang van gezinnen met minderjarige kinderen bestaat.
7. Ook uit het persoonlijke relaas van eiser is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voor zover eiser er op wijst dat hij in Italië is bestolen door landgenoten overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat eiser een poging heeft gedaan om in Italië bescherming in te roepen.
8. Er zijn derhalve geen aanwijzingen dat de Italiaanse opvang en asielprocedure niet voldoet aan de internationale eisen. Eisers beroep op indirect refoulement slaagt daarom evenmin. Italië is op grond van het (fictieve) claimakkoord verplicht om het asielverzoek van eiser inhoudelijk te behandelen. Italië is ook partij bij mensenrechtenverdragen. Derhalve is gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in Italië zal worden behandeld. Van het direct uitzetten van eiser naar zijn land van herkomst is geen sprake.
9. Van zodanig bijzondere individuele omstandigheden dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening is de rechtbank niet gebleken.
10. De slotsom is dat verweerder eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is en er geen reden is voor verweerder om de behandeling van de aanvraag aan zich te trekken.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier, op 13 april 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.