ECLI:NL:RBDHA:2017:4951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
17/7453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Koerdische eiser met Turkse nationaliteit op grond van ongeloofwaardigheid en tijdsverloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Koerd van Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De aanvraag was op 5 april 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had verklaard dat hij tussen zijn tiende en vijftiende levensjaar regelmatig had deelgenomen aan protesten en bijeenkomsten van Koerden, waarbij hij herhaaldelijk was gearresteerd en gemarteld door de Turkse autoriteiten. Tijdens de zitting op 26 april 2017 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk in de Franse taal ingeschakeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en etniciteit geloofwaardig zijn, maar dat de problemen die hij heeft ondervonden als ongeloofwaardig zijn aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de twee door eiser overgelegde originele documenten niet te laten onderzoeken, omdat het asielrelaas ongeloofwaardig was en de verklaringen van eiser tegenstrijdig waren met de inhoud van de stukken. Eiser had ook aangevoerd dat hij ten onrechte in het Turks was gehoord en dat er geen rekening was gehouden met zijn leeftijd en trauma's, maar de rechtbank vond geen bewijs voor miscommunicatie.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de asielvergunning vormden. Het inreisverbod dat aan eiser was opgelegd, bleef ook in stand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/7453
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. E. Arslan,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. R.P.G. van Bel.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 april 2017, waarbij zijn asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.G.G.P. Dupont, tolk in de Franse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Op 25 januari 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Hij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep en heeft volgens zijn verklaring tussen zijn tiende en vijftiende levensjaar regelmatig deelgenomen aan protesten en bijeenkomsten van Koerden. Hij stelt destijds herhaaldelijk te zijn gearresteerd en gemarteld door de Turkse politie. Volgens eiser is hij ook veroordeeld voor zijn deelname aan de protesten en wordt hij sinds zijn achttiende gezocht.
Tevens heeft eiser verklaard dat hij in januari 2017 is veroordeeld, omdat hij propaganda voor een terroristische organisatie zou hebben verspreid.
Daarnaast stelt eiser vanwege zijn Koerdische afkomst in Turkije te worden gediscrimineerd.
Na Turkije in 2002 te hebben verlaten heeft eiser in Frankrijk een asielaanvraag ingediend, welke is afgewezen. Hij heeft sindsdien illegaal in Frankrijk verbleven.
3. In beroep heeft eiser twee originele (vertaalde) Turkse documenten overgelegd, nadat hij deze al eerder in de procedure in kopie had ingebracht. Het betreft een proces-verbaal van huiszoeking welke heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017 en een bevel tot aanhouding van 9 januari 2017.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e en h, van de Vw. Tevens heeft verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat het asielrelaas van eiser bestaat uit de volgende relevante elementen:
- de identiteit en nationaliteit van eiser;
- de problemen die eiser heeft ondervonden wegens zijn etniciteit;
- de deelname van eiser aan protesten en de problemen die hij hierdoor heeft ondervonden;
- de veroordeling van eiser.
6. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, etniciteit en zijn Turkse nationaliteit geloofwaardig geacht. De problemen vanwege eisers etniciteit, de deelname aan de protesten, de daardoor ondervonden problemen en eisers veroordeling, zijn echter als ongeloofwaardig aangemerkt.
7. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de twee door eiser in beroep overgelegde originele documenten te laten onderzoeken door de minister van Buitenlandse Zaken (minister), omdat het relaas ongeloofwaardig is en de verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn aan de inhoud van de stukken.
8. Hierna wordt ingegaan op wat eiser daartegen in beroep heeft aangevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
9. De stelling van eiser, dat verweerder de aanvullende zienswijze van 5 april 2017 ten onrechte niet bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken en het bestreden besluit ten onrechte niet aan hem heeft toegezonden, onderschrijft de rechtbank niet. Van belang hierbij is dat eiser, na het uitbrengen van het voornemen op 18 maart 2017, twee weken de gelegenheid heeft gekregen om een zienswijze in te dienen. De vorige gemachtigde van eiser heeft vervolgens van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en op 29 maart 2017 een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft de huidige gemachtigde zich eerst op 5 april 2017, derhalve nà het verstrijken van de reactietermijn, bij verweerder gemeld als de opvolgende gemachtigde en een aanvullende zienswijze ingediend. Dit is op die dag per fax geschied om 14.22 uur. Vervolgens heeft verweerder kort daarna om 14.33 uur het bestreden besluit aan de vorige gemachtigde per fax toegezonden. Gezien het tijdsverloop wordt verweerder gevolgd in zijn standpunt dat ten tijde van het ontvangst van de aanvullende zienswijze het bestreden besluit al gereed was en dat bij verzending daarvan de behandelend ambtenaar daarmee en ook met de wijziging van gemachtigde niet bekend was. Uitgaande hiervan kan niet worden geoordeeld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in het bestreden besluit geen rekening te houden met de aanvullende zienswijze en dat besluit niet aan hem toe te zenden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat de huidige gemachtigde van eiser, toen hij de zaak had overgenomen, geen telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen om na te gaan wanneer het bestreden besluit zou worden genomen. Mede gezien de omstandigheid dat de reactietermijn voor indiening van een zienswijze al was verlopen had dit voor de hand gelegen. Een en ander komt dan ook voor rekening en risico van eiser.
10. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte in het Turks is gehoord en dat hij niet is geconfronteerd met tegenstrijdigheden. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met zijn leeftijd, geringe opleiding en trauma’s. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verslagen van de gehoren niet dat eiser de tolk niet verstond en dat er van miscommunicatie sprake was. Bij het begin van de gehoren heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij de tolk goed verstond. Ook heeft eiser in de slotfase van de gehoren desgevraagd verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan. Ook bij de correcties en aanvullingen, die door de vorige gemachtigde zijn ingediend, is hierover niets opgemerkt. De aanvullingen en correcties die de huidige gemachtigde met een verwijzing naar miscommunicatie na het voornemen heeft ingediend, kunnen derhalve buiten beschouwing blijven.
De rechtbank verwijst, voor wat betreft de stelling dat is nagelaten om eiser te confronteren met tegenstrijdigheden, naar de overwegingen in het bestreden besluit. Verweerder heeft met deze overwegingen afdoende gereageerd op hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd. Ook de aanvullende verklaring van verweerder ter zitting, dat een reactie op enkele punten achterwege is gelaten, omdat het niet de kern van het asielrelaas betrof, is naar het oordeel van de rechtbank afdoende.
11. De rechtbank is met eiser van oordeel dat het begrijpelijk is dat hij mede vanwege het tijdsverloop niet heel gedetailleerd kan verklaren over de demonstraties waaraan hij rondom zijn tiende levensjaar heeft deelgenomen. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. Wel kan van eiser worden verlangd, zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, dat hij omtrent de gestelde kenmerkende gebeurtenissen rondom zijn vijftiende levensjaar, zoals bijvoorbeeld voor wat betreft de vraag of hij al dan niet voor een rechter moest verschijnen of hoe vaak zijn vader is bezocht door de autoriteiten, gedetailleerder en consistenter en dus geloofwaardiger kan verklaren dan hij heeft gedaan.
12. Eiser heeft reeds in de zienswijze aangevoerd, dat er vanwege het verband tussen zijn relaas en zijn littekens en mogelijk opgelopen trauma’s, een nader medisch onderzoek in de zin van artikel 18 van de Procedurerichtlijn had moeten plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de aard van het relaas, het ontbreken van verklaringen van eiser hieromtrent in de gehoren en vanwege het feit dat er tot op heden geen medische stukken zijn overgelegd, geen aanleiding hoeven zien om alsnog een medisch onderzoek te laten plaatsvinden.
13. De rechtbank oordeelt in reactie op de stelling van eiser, dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te (laten) doen, ook op het moment dat eiser nog uitsluitend over de kopieën van het proces-verbaal van huiszoeking en het bevel tot aanhouding beschikte, als volgt. Eiser heeft zich in dat kader beroepen op artikel 4 van de Definitierichtlijn, rechtsoverweging 62 in het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) M.A. tegen Zwitserland, van 18 november 2014 (nr. 52589/13), over de wijze van beoordelen van een asielrelaas in samenhang met overgelegde kopie documenten en rechtsoverwegingen 50, 51 en 53 in het arrest R.C. tegen Zweden van 9 maart 2010 (nr. 41827/07), over het voordeel van de twijfel dat in bepaalde gevallen aan asielzoekers dient te worden gegund.
Gelet op de inhoud van eisers asielrelaas, het tijdsverloop sinds de gestelde problemen/eisers vertrek uit Turkije en het feit dat eiser in 2011 een nationaal paspoort heeft aangevraagd bij de Turkse ambassade in Parijs, welke is afgegeven op 20 december 2011, terwijl hij heeft verklaard dat hij sinds zijn achttiende jaar door de Turkse autoriteiten wordt gezocht, heeft verweerder kunnen besluiten om de twee documenten niet te doen onderzoeken. Hierbij is nog in aanmerking genomen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het al dan niet verschijnen voor een rechtbank toen hij vijftien jaar oud was. Uit de twee voornoemde door eiser genoemde arresten blijkt niet dat verweerder in dit geval gehouden was om een onderzoek te doen op grond van de door hem overgelegde kopieën.
14. Eerst in beroep heeft eiser naar voren gebracht dat hij dienstplichtontduiker is. Er is derhalve sprake van een nieuw asielmotief dat geen verband houdt met de in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een nieuw asielmotief niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken.
15. Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen. Tegen het inreisverbod zijn geen separate gronden aangevoerd. Het inreisverbod blijft dan ook in stand.
16. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.