Op 8 mei 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij en zijn gezin zouden worden uitgezet totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft, gezien de onverwijlde spoed, besloten om zonder zitting uitspraak te doen.
De voorzieningenrechter overwoog dat, indien er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed dat vereist. In deze zaak was het van belang dat verzoeker op 9 mei 2017 samen met zijn gezin zou worden overgedragen aan Italië in het kader van de Dublin-overeenkomst. De verweerder, de staatssecretaris, heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
Gelet op de ingediende stukken, waaronder een brief van het UMC, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening toewijsbaar is. De voorzieningenrechter heeft besloten dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekers niet mogen worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van verzoekers. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.