Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 21 januari 2016, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 4 mei 2016, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juli 2016.
2.De feiten
Het bepaalde in artikel 2:207 lid 3 BW is van toepassing als de Vennootschap na de verkrijging anders dan om niet niet kan voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden.
Artikel 10
Aandelen Lindeberg Holding”) zal inkopen;
Koopprijs”)
3.Het geschil
Volgens TCS gaat het erom of de onderhavige inkoop van aandelen heeft geresulteerd in de situatie dat het eigen vermogen van TCS minus € 67.000,= kleiner is dan de reserves die krachtens wet of statuten moeten worden aangehouden. TCS stelt dat zij geen reserves krachtens wet of statuten aan hoeft te houden, dat inkoop op 11 augustus 2015 (TCS ondertekende toen de vaststellingsovereenkomst) heeft plaatsgevonden en dat zij toen een negatief eigen vermogen had. Aldus is het eigen vermogen van TCS minus € 67.000 kleiner dan nul (de reserves die krachtens wet of statuten moeten worden aangehouden) en is de verkrijging op grond van artikel 2:207a lid 1 BW nietig. Overigens heeft zo’n balanstest ten tijde van de inkoop niet plaatsgevonden, aldus TCS.
Artikel 2:207 lid 2 BW bepaalt dat de vennootschap, behalve om niet, geen volgestorte eigen aandelen mag verkrijgen indien het eigen vermogen, verminderd met de verkrijgingsprijs, kleiner is dan de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden (ook wel genoemd de beperkte “balanstest”) of indien het bestuur weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na de verkrijging niet zal kunnen voort blijven gaan met het betalen van haar opeisbare schulden (ook wel genoemd de “uitkeringstest”). De wet schrijft niet voor wanneer en aan de hand waarvan moet worden bepaald of die balanstest positief uitpakt. Uitgangspunt is dat het bestuur van een vennootschap beslist over de inkoop van aandelen van de vennootschap. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
(€ 1.788,= van 2 punten x tarief IV ad € 894,= per punt).