ECLI:NL:RBDHA:2017:4868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had op 7 februari 2017 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze aanvraag op 19 april 2017 afgewezen op basis van artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser al in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het beroep op 4 mei 2017 gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, aangezien Duitsland op 22 februari 2017 heeft ingestemd met het verzoek tot terugname op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat zijn aanvraag in Duitsland zou zijn afgewezen en dat hij geen vertrouwen meer heeft in de procedure daar, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet kan slagen. De rechtbank stelt vast dat Duitsland het claimverzoek heeft geaccepteerd en dat er geen aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de procedure rondom de tolk die eiser bijstond niet onzorgvuldig was, aangezien eiser niet heeft aangegeven dat de tolk niet geregistreerd was of dat er problemen waren met de vertaling. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de staatssecretaris in zijn besluit is bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/8604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser heeft op 7 februari 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 13 mei 2013 in Zwitserland, op 27 maart 2014 in Italië, op 3 juni 2014 in Oostenrijk en op 24 mei 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 13 februari 2017 de autoriteiten van Duisland op grond van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) verzocht om eiser terug te nemen. Op 22 februari 2017 heeft Duitsland middels het claimakkoord ingestemd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
Niet in geschil is dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek van verweerder bij de Duitse autoriteiten is gebleken dat eiser onder de naam [eiser] op 24 mei 2016 asiel heeft aangevraagd bij de Duitse autoriteiten en dat hij op die dag een “Ankunftsnachweis” heeft verkregen. Uit dit onderzoek is ook gebleken dat de Duitse autoriteiten niet een andere lidstaat hebben verzocht eiser terug te nemen en verweerder heeft hieruit geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk kan worden geacht voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Eiser is in de gelegenheid gesteld schriftelijk op deze bevindingen te reageren. Voorts blijkt uit het claimakkoord dat Duitsland heeft ingestemd met het verzoek tot terugname. De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij Duitsland verantwoordelijk acht en dat eiser niet is gehoord voorafgaand aan het claimverzoek kan dan ook niet slagen.
De gemachtigde heeft gesteld dat eisers aanvraag in Duitsland zou zijn afgewezen en dat eiser geen vertrouwen meer heeft in de procedure in Duitsland. De rechtbank wijst erop dat de Duitse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Ingevolge deze bepaling is Duitsland verantwoordelijk omdat het verzoek van eiser aldaar in behandeling is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser met hetgeen zijn gemachtigde naar voren heeft gebracht niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft zich met de in het besluit gegeven motivering dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Het betoog van de gemachtigde van eiser dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat eiser is bijgestaan door een tolk die niet in het register is opgenomen kan niet slagen. Wat er ook zij van de motivering van verweerder met betrekking tot het inschakelen van deze tolk, eiser heeft op geen enkel moment in de procedure bij verweerder aangegeven dat de tolk niet in het register stond geregistreerd of dat het een en ander niet goed zou zijn weergegeven. De gemachtigde van eiser heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser deze grond pas in beroep naar voren heeft gebracht zodat deze grond ook om die reden niet kan leiden tot een gegrond beroep.
2 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
3 Er is geen grond aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).