ECLI:NL:RBDHA:2017:479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser had zich op 22 april 2013 ziekgemeld als orderpikker vanwege nekpijn na een auto-ongeval. Na een periode van ziekte werd eiser op 2 september 2013 arbeidsgeschikt geacht, maar meldde hij zich opnieuw ziek op 7 oktober 2013 met aanhoudende klachten. Eiser heeft in 2015 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze aanvraag op 14 oktober 2015, met als argument dat eiser niet voldeed aan de criteria voor een uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 juni 2016. Tijdens de zitting op 11 januari 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende gegevens zijn om de arbeidsbeperkingen van eiser te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsarts b&b voldoende had gemotiveerd waarom de FML niet onjuist was. De rechtbank concludeerde dat eiser per 5 oktober 2015 in staat was om de geduide functies te vervullen en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W. Kempe),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 5 oktober 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 3 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn neef [persoon] , die als tolk heeft opgetreden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft zich op 22 april 2013 ziekgemeld voor zijn werkzaamheden als orderpikker gedurende 40 uur per week bij [bedrijf] B.V. wegens nekpijn, doortrekkend naar zijn rechter schouder ten gevolge van een auto-ongeval. Met ingang van 2 september 2013 is eiser arbeidsgeschikt geacht. Op 7 oktober 2013 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld vanwege pijnklachten in de nek, uitstralend naar de schouders/armen en psychische klachten. Op 26 augustus 2014 heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden, waarbij is geconstateerd dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. Op 19 september 2014 heeft psychiater dr. D. Cohen, verbonden aan Psyon te Amsterdam, op verzoek van verweerder een psychiatrische expertise uitgevoerd. Op grond van het rapport van deze expertise van 2 oktober 2014 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser nog geen benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid.
1.2
Eiser heeft op 20 juli 2015 een WIA-uitkering aangevraagd.
Op 7 augustus 2015 heeft in dat kader een medische beoordeling plaatsgevonden en is op 29 september 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 14 oktober 2015 vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 12,5 bedraagt.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 5 oktober 2015 een uitkering op grond van de WIA toe te kennen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van mening is dat er aanleiding is om anders te concluderen dan de primaire verzekeringsarts, zodat de FML van 29 september 2015 op 25 mei 2016 is herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om anders te concluderen dan de primaire arbeids-deskundige. Hij acht eiser geschikt voor de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies en heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser dan ook ongewijzigd vastgesteld op 12,54. Gelet hierop is verweerder tot de conclusie gekomen dat terecht is besloten dat eiser per 5 oktober 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3. Eiser voert aan dat hij vanwege chronische pijnklachten in zijn nek, rug, armen en benen, niet in staat is zijn nek te belasten. Ook kampt eiser met ernstige psychische klachten, te weten een chronische Posttraumatische Stressstoornis (PTSS), een depressie en gegeneraliseerde angst, met lichamelijke onrust ten gevolge van het gebruik van medicatie, een ernstig gebrek aan concentratie en een laag energieniveau. Volgens eiser heeft verweerder de beperkingen die voortvloeien uit de psychiatrische stoornis onderschat en onvoldoende verwerkt in de FML. De verzekeringsarts heeft de uitkomsten van de psychiatrische expertise van Psyon van 2 oktober 2014 onjuist vertaald in de FML. Het rapport van Psyon brengt naar eisers mening met zich dat beperkingen hadden moeten worden aangenomen ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht, herinnering, inzicht in eigen kunnen, doelmatig en zelfstandig handelen en handelingstempo. Ook zijn ten aanzien van het sociaal functioneren, statische houdingen en dynamische handelingen onvoldoende beperkingen aangenomen. Er had, gezien de beperkte energie en de omstandigheid dat eisers nek niet mag worden belast, een urenbeperking moeten worden aangenomen. Gelet hierop bestaat volgens eiser aanleiding om een deskundige te benoemen. Voorts acht eiser alle geduide functies niet geschikt, omdat daarbij concentratie is vereist, alsmede bewegingen van de nek, armen, rug en benen. Ten slotte heeft eiser verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op 7 augustus 2015 is gezien door W.F. Groen, verzekeringsarts. Blijkens zijn rapport van 29 september 2015 heeft hij eiser zowel lichamelijk als psychisch onderzocht en als diagnose gesteld: depressieve stoornis, eenmalig/ptss en cervicobrachialgie. Gebleken is dat de verzekeringsarts over informatie kon beschikken van de huisarts, van GGZ Divers, van de psychiatrische expertise van Psyon en van de pijnpoli van het Rijnland Ziekenhuis. Daarnaast heeft de verzekeringsarts informatie bij de behandelend psycholoog opgevraagd en verkregen en naar aanleiding daarvan telefonisch contact met de psycholoog opgenomen.
Op basis van de onderzoeksbevindingen, ontvangen informatie, het klachtenverhaal en dagverhaal kan volgens de verzekeringsarts gesteld worden dat er beperkingen zijn in het psychische vlak, met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren en in het locomotore vlak ten aanzien van activiteiten die de nek-/rug- en armen te zwaar belasten. Voorts heeft hij een FML opgesteld, die met ingang van 29 september 2015 geldig is.
Vervolgens heeft in het kader van de bezwaarprocedure een medische herbeoordeling plaatsgevonden door verzekeringsarts b&b T.K. Gouw. Deze arts is blijkens zijn rapport van 25 mei 2016 van mening dat aanvullend eigen onderzoek, bestudering van de gegevens van de behandelaars, waaronder de brief van de huisarts van 5 mei 2016, en dossierstudie aanleiding geven de FML te herzien, uitsluitend met betrekking tot vervoer.
Daarnaast is in dit rapport vermeld dat bestudering van het medisch onderzoeksverslag en het verslag van de psychiatrische expertise geen onderbouwing bieden voor het standpunt dat er sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis, zodat de verzekeringsarts b&b de conclusies van de primaire verzekeringsarts bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling niet kan onderschrijven. Volgens deze verzekeringsarts voldoet eiser voorts niet aan de criteria om voor een urenbeperking in aanmerking te komen.
5.1
Uit de hiervoor beschreven verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiser geldende arbeidsbeperkingen te kunnen komen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Eiser is immers door de primaire verzekeringsarts onderzocht. Voorts had de verzekeringsarts de beschikking over medische informatie van de behandelend sector. Van belang acht de rechtbank daarbij in het bijzonder dat de behandelend psycholoog te kennen heeft gegeven de mening van de verzekeringsarts te delen dat werken een positieve bijdrage aan het verdere herstel van eiser kan geven en dat geen sprake is van een totaal onvermogen tot werken. Van een onjuiste vertaling van de uitkomsten van de psychiatrische expertise van Psyon van 2 oktober 2014 in de FML is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu de verzekeringsarts b&b in zijn rapport afdoende heeft gemotiveerd waarom hij de conclusies van de primaire verzekeringsarts bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling niet onderschrijft. Objectieve informatie die tot twijfel aan deze opvatting van de verzekeringsarts b&b zou kunnen leiden ontbreekt. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b mede op basis van recente informatie van de huisarts van eiser een aanvullende beperking gesteld. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn rapport van 25 mei 2016 afdoende gemotiveerd dat de in de verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid genoemde criteria in eisers situatie niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische beoordeling dan ook geen redenen gevonden voor het oordeel dat de beperkingen van eiser, ook in onderlinge samenhang bezien, zoals vastgelegd in de FML van 25 mei 2016, zijn onderschat. Voorts acht de rechtbank daarbij van belang dat eiser in beroep geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die zijn standpunt ondersteunen.
5.2
Nu gelet op het voorgaande geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de belastbaarheid van eiser ten tijde van de datum in geding op onjuiste wijze in de FML is vastgelegd, moet het ervoor worden gehouden dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals door eiser is verzocht.
6.1
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser op 30 september 2015 telefonisch heeft gesproken met arbeidsdeskundige H.G.E. Bolte, die de mogelijkheden in gangbare arbeid heeft onderzocht. Blijkens zijn rapport van 14 oktober 2015 heeft hij de functies wikkelaar (sbc-code 267050), productiemedewerker metaal (sbc-code 111171), elektronicamonteur (sbc-code 267040) en textielproductenmaker (sbc-code 111160) geselecteerd. Op basis van die functies heeft de arbeidsdeskundige de resterende verdiencapaciteit van eiser vastgesteld op € 11,73 per uur, hetgeen neerkomt op een mate van arbeidsongeschiktheid van 12,5%. Voorts stelt de rechtbank vast dat arbeidsdeskundige b&b T. de Waal blijkens zijn rapport van 2 juni 2016 tot de conclusie is gekomen dat deze geduide functies nog steeds geschikt zijn voor eiser. Omdat de belasting in deze functies binnen de vastgestelde belastbaarheid valt, is volgens de arbeidsdeskundige b&b nader overleg met de verzekeringsarts b&b niet aan de orde. Er doet zich een verlies aan verdiencapaciteit voor van 12,54%, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat in onderdeel C van het arbeidsdeskundig rapport van 2 juni 2016 afdoende is gemotiveerd dat en waarom met de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om het standpunt van eiser te onderschrijven dat de geduide functies niet geschikt zijn, omdat daarbij bewegingen van de nek, armen, rug en benen zijn vereist. Eiser was naar het oordeel van de rechtbank dan ook per 5 oktober 2015 in staat te achten de door de arbeidsdeskundigen voorgehouden functies te verrichten.
7. Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 12,54%, en dus minder dan 35%, bedraagt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht aan eiser per 5 oktober 2015 een uitkering op grond van de WIA onthouden.
8. Het beroep is dan ook ongegrond.
9. Gelet op deze uitkomst bestaat aanleiding het bij het beroep gedane verzoek om schadevergoeding, dat naar het oordeel van de rechtbank moet worden begrepen als een verzoek in de zin van artikel 8:91 van de Algemene wet bestuursrecht, af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.