ECLI:NL:RBDHA:2017:4777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WGA-uitkering. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen drie besluiten van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer is vastgesteld en de uitkering is aangepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat werknemer zich op 15 juni 2010 ziek heeft gemeld en dat hij op 14 juni 2010 in dienst trad als magazijnmedewerker. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag correct is vastgesteld op 15 juni 2010. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzekeringsarts b&b, E.C.R. Brillouet, de medische gegevens zorgvuldig heeft beoordeeld en dat er geen sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid op de relevante data. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/5499, 16/5501 en 16/5502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2017 in de zaken tussen

[B.V. X], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),

(gemachtigde: mr. R.A.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2012 (primair besluit 1) heeft verweerder [werknemer] (werknemer) vanaf 12 juni 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49%.
Bij besluit van 20 mei 2016 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, primair besluit 1 herroepen en bepaald dat werknemer vanaf 12 juni 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld (zaaknummer SGR 16/5502).
Bij besluit van 20 november 2012 (primair besluit 2) heeft verweerder werknemers loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 12 februari 2013 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
Bij besluit van eveneens 20 mei 2016 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, primair besluit 2 herroepen en bepaald dat werknemer vanaf 12 februari 2013 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarvan de hoogte overeenkomt met de loongerelateerde uitkering.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld (zaaknummer SGR 16/5501).
Bij besluit van 26 november 2013 (primair besluit 3) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer met ingang van 4 april 2013 gewijzigd vastgesteld op 100%, waardoor zijn uitkering vanaf 1 juli 2013 wijzigt.
Bij besluit van eveneens 20 mei 2016 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 3 beroep ingesteld (zaaknummer SGR 16/5499).
De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van drs. J.M.W.N. Derks, arts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Werknemer heeft zich op 15 juni 2010 ziek gemeld wegens oogklachten, nadat hij op 14 juni 2010 bij eiseres in dienst is getreden als magazijnmedewerker voor 40 uur per week. In het najaar van 2010 werd bij werknemer de diagnose milde multiple sclerose (MS) gesteld. Op 6 maart 2012 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2
In dit kader heeft op 23 februari 2012 een medische beoordeling plaatsgevonden en is een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die vanaf die datum geldig was. Op 25 mei 2012 heeft een arbeidsdeskundige beoordeling plaatsgevonden.
1.3
Bij primair besluit 1 heeft verweerder werknemer vanaf 12 juni 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering ingevolge de WGA krachtens de WIA berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49%.
1.4
Bij primair besluit 2 heeft verweerder werknemers loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 12 februari 2013 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
1.5
Op 4 april 2013 heeft werknemer zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding hiervan heeft op 5 augustus 2013 een medische beoordeling plaatsgevonden, in het kader waarvan op dezelfde datum een nieuwe FML is opgesteld. Op 29 oktober 2013 heeft een arbeidsdeskundige beoordeling plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat werknemer niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid.
1.6
Bij primair besluit 3 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer met ingang van 4 april 2013 gewijzigd vastgesteld op 100%, waardoor zijn uitkering vanaf 1 juli 2013 wijzigt.
2.1
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, primair besluit 1 herroepen en bepaald dat werknemer vanaf 12 juni 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In bestreden besluit 1 is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) na bestudering van de medische gegevens en naar aanleiding van opgevraagde medische informatie aanleiding heeft gezien om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts, alsmede dat de verzekeringsarts b&b geen aanleiding ziet om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, zijnde 15 juni 2010, te wijzigen. Verweerder heeft ter toelichting verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 11 mei 2016 en de op die datum opgestelde FML. Voorts is overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) twee van de drie door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies heeft laten vervallen en onvoldoende andere passende functies heeft kunnen vinden. Op grond hiervan heeft hij geconcludeerd dat de mate van arbeids-ongeschiktheid 100% bedraagt. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat de beperkingen niet duurzaam zijn, aldus verweerder.
2.2
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, primair besluit 2 herroepen en bepaald dat werknemer vanaf 12 februari 2013 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarvan de hoogte overeenkomt met de loon-gerelateerde uitkering. In bestreden besluit 2 is overwogen dat de verzekeringsarts b&b na bestudering van de medische gegevens en naar aanleiding van opgevraagde medische informatie aanleiding heeft gezien om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b is van mening dat werknemer meer beperkt is en dat hij, blijkens het rapport van deze arts van 11 mei 2016 en de FML van gelijke datum, op 12 februari 2013 geen benutbare mogelijkheden heeft. Voorts is overwogen dat de arbeidsdeskundige b&b heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt, omdat geen functies te duiden zijn. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat de beperkingen niet duurzaam zijn. Dit betekent dat werknemer aanspraak maakt op een loonaanvullingsuitkering op grond van de WGA en niet op een vervolg-uitkering, aldus verweerder.
2.3
Bij bestreden besluit 3 heeft verweerder primair besluit 3 gehandhaafd. In bestreden besluit 3 is overwogen dat de verzekeringsarts b&b na bestudering van de medische gegevens en naar aanleiding van opgevraagde medische informatie geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat op juiste gronden is geoordeeld dat werknemer volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft ter toelichting verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 11 mei 2016 en de FML van gelijke datum. Voorts is hierin overwogen dat de arbeidsdeskundige b&b niet in staat was om passende functies te duiden. Daarom is de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer terecht vastgesteld op 100%. Gelet op de conclusie van de verzekeringsarts b&b is terecht geen IVA-uitkering toegekend, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 15 juni 2010 is, hetgeen een eis is die in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt gesteld. In de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan primair besluit 1 zijn voldoende en ondubbelzinnige indicaties aanwezig voor het reeds bestaan van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de dienstbetrekking. Eiseres heeft in dit kader genoemd dat (1) werknemer reeds op de tweede dag van zijn dienstverband is uitgevallen, dat (2) de arbeidsdeskundige niet het werk bij eiseres als de maatman heeft aangenomen en dat (3) werknemer voorafgaand aan het dienstverband bij eiseres drie dienstverbanden heeft gehad van korter dan een maand. Daarnaast acht eiseres de motivering van verweerders standpunt dat geen sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werknemer op 12 juni 2012, 12 februari 2013 en 1 juli 2013, onvoldoende. De verzekeringsarts b&b had de uitkomsten van de oogoperatie op 4 april 2012 moeten betrekken bij het medisch oordeel en zou dan geconstateerd hebben dat ten aanzien van de oogklachten -evenals ten gevolge van andere lichamelijke klachten- geen verbetering van de belastbaarheid meer was te verwachten per einde wachttijd, per 12 februari 2013 en per 1 juli 2013. De verzekeringsarts b&b had volgens eiseres moeten aangeven welke mate van verbetering als gevolg van de revalidatie, waarmee werknemer begin 2013 is gestart, mogelijk zou zijn ten aanzien van de fysieke beperkingen, de urenbeperking en het persoonlijk en sociaal functioneren. Ter onderbouwing van haar standpunten verwijst eiseres naar de rapporten van medisch adviseur drs. J.M.W.N. Derks, verzekeringsarts, van 10 december 2015 en van 23 september 2016.
Ontvankelijkheid bezwaarschriften
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres pas bij afzonderlijke brieven van 28 april 2015 bezwaar heeft gemaakt tegen alle drie primaire besluiten en dat deze besluiten bij brief van verweerder van 17 april 2015 aan eiseres zijn toegestuurd.
Eiseres is pas als gevolg van de invoering van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters per 1 januari 2014, waarbij de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas werd geïntroduceerd, belanghebbende geworden bij de primaire besluiten. Nu eiseres na de ontvangst van de primaire besluiten daartegen tijdig bezwaar heeft gemaakt, zijn die bezwaarschriften naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk. Ook verweerder is terecht tot deze conclusie gekomen.
Eerste arbeidsongeschiktheidsdag
5.1
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres zelf op het formulier Ziekteaangifte van 30 juli 2010 als eerste ziektedag 19 juli 2010 heeft opgegeven, welke datum ook voorkomt op de Probleemverkenning van 15 december 2010. In de rapporten van de verzekeringsarts van 15 december 2010 en van nadien is echter steeds als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 15 juni 2010 genoemd, zijnde de datum waarop werknemer ten gevolge van een oogontsteking zijn werkzaamheden heeft moeten staken. Voorts is in het rapport van de verzekeringsarts van 15 december 2010 vermeld dat werknemer geen verzuimverleden heeft. Daarnaast heeft werknemer 15 juni 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag genoemd in zijn aanvraag om een WIA-uitkering. Ook is de medisch adviseur van eiseres in zijn rapport van 11 november 2015 van 15 juni 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag uitgegaan. Daarnaast is in het rapport van verzekeringsarts b&b E.C.R. Brillouet van 11 mei 2016, mede op basis van informatie van de behandelend oogarts van werknemer van 29 april 2016, vermeld dat werknemer op 21 juni 2010 op verwijzing van zijn huisarts voor het eerst de oogarts consulteerde en dat bij werknemer sprake was van een zeer ernstig verminderd gezichtsvermogen door een combinatie van een zeer forse inwendige oogbolontsteking met secundaire staar en dat vanaf die datum een intensieve oftalmologische behandeling is gestart. In zijn rapport van 6 januari 2017 heeft deze arts vermeld dat het bij werknemer ging om een snel, acuut verlopend, zeer ernstig oogprobleem, waardoor 15 juni 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag geldt.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op basis van de gedingstukken aanwijzingen dat werknemer al langer bestaande functioneringsproblemen kende door een slechte visus, zoals de medisch adviseur van eiseres opmerkt, maar dat betekent nog niet dat werknemer reeds eerder dan 15 juni 2010 ten gevolge van een oogaandoening arbeidsongeschikt was. Niet gebleken is dat de bij werknemer voorkomende oogontstekingen vóór 15 juni 2010 dermate ernstig waren dat die tot arbeidsongeschiktheid hebben geleid. De rechtbank acht daarbij van belang dat een eerdere ziekmelding van werknemer ontbreekt en dat werknemer vóór juni 2010 niet onder behandeling van een oogarts stond. Voorts is van belang dat -anders dan eiseres stelt- de dienstverbanden die werknemer heeft gehad alvorens hij bij eiseres in dienst trad geen aanwijzing zijn voor het eerder intreden van arbeidsongeschiktheid dan op 15 juni 2010. Blijkens de gedingstukken is werknemer immers van 5 oktober 2004 tot 16 november 2009 als horecamedewerker werkzaam geweest, welke werkzaamheden hij heeft beëindigd omdat hij zijn werk niet meer goed kon zien. Dit brengt echter nog niet met zich mee dat werknemer om die reden arbeidsongeschikt zou zijn geweest voor de werkzaamheden als magazijnmedewerker die hij nadien tijdens verschillende dienstverbanden heeft verricht, te weten van 1 maart 2010 tot 31 maart 2010, van 17 maart 2010 tot 6 april 2010 en van 1 mei 2010 tot 31 mei 2010. Aanwijzingen dat de korte duur van deze dienstverbanden verband hielden met zijn oogklachten, heeft de rechtbank niet. Dat de arbeidsdeskundige in haar rapport van 25 mei 2012 niet het werk bij eiseres als de maatman heeft aangenomen, maar de functie horecamedewerker, ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand, nu werknemer slechts 1 dag heeft gewerkt in dienst van eiseres en het werk als horecamedewerker langere tijd naar krachten en bekwaamheden heeft verricht.
Gelet hierop slaagt de stelling van eiseres dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van werknemer door verweerder niet juist is vastgesteld, naar het oordeel van de rechtbank niet.
Duurzame beperkingen
6.1
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6.2
Voor het onderzoek naar de vraag of sprake is van duurzaamheid heeft het Uwv een beoordelingskader genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeids-beperkingen” (hierna: het beoordelingskader) vastgesteld. Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Door de verzekeringsarts wordt aan de hand van een stappenplan een prognose over de arbeidsbeperkingen van een betrokkene gegeven, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
6.3
De rechtbank acht dit beoordelingskader van het Uwv, in navolging van de CRvB, zie de uitspraak van 4 februari 2009, niet in strijd met een juiste uitleg van artikel 4 van de WIA. Voorts oordeelt de rechtbank het evenals de CRvB wenselijk dat de verzekeringsarts het beoordelingskader en het daarin opgenomen stappenplan volgt bij zijn onderzoek naar de vraag of een betrokkene duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. Aangezien evenwel het beoordelingskader het karakter heeft van een instructie aan de verzekeringsarts, komt het niet zetten van alle stappen van het beoordelingskader niet zonder meer in strijd met aan een zorgvuldige besluitvorming te stellen eisen. Het gaat erom dat de inschatting die de verzekeringsarts maakt van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen, met name van de kans op herstel in het eerste jaar na het einde van de wachttijd en daarna, steunt op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die ten aanzien van een betrokkene aan de orde zijn. De bezwaarverzekeringsarts zal vervolgens, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn, in het kader van een volledige heroverweging beoordelen of de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid zoals gemaakt door de primaire verzekeringsarts, gehandhaafd kan blijven.
6.4
De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts b&b E.C.R. Brillouet blijkens zijn rapport van 11 mei 2016 de dossiergegevens heeft bestudeerd en op 2 mei 2016 informatie heeft verkregen van de behandelend oogarts van werknemer, drs. F.M. Ooijman. Voorts is in dit rapport vermeld dat door behandeling de oogproblemen verbeterde, maar dat er ook periodes waren waarin de neurologische problematiek verergerde bij psychische stress. Voorts is de verzekeringsarts b&b in dit rapport tot de conclusie gekomen dat hij een toename van de beperkingen per 1 november 2012 ziet, maar dat hij de beperkingen op
12 februari 2013 niet duurzaam acht en evenmin op 4 april 2013, omdat werknemer begin 2013 met een revalidatietraject is gestart. Dit betrof een multidisciplinair traject waarvan kan worden verwacht dat dit aanleiding zal geven tot conditieopbouw, verbetering van het lichamelijk functioneren en het verminderen van stress bij druk bij het zoeken en starten van arbeid. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b de verwachting uitgesproken dat er sprake is van een definitieve duurzame belastbaarheid 1 jaar na volledige afronding van de training, mits medicamenteuze behandelingen dan geen reële, reguliere behandelopties meer zijn. Daarnaast heeft deze arts werknemer belastbaar geacht conform de FML van 11 mei 2016.
6.5
Namens eiseres zijn rapporten overgelegd van medisch adviseur Derks. Deze arts heeft in zijn rapport van 23 september 2016 -anders dan in de rapporten van de verzekeringsarts b&b- aangegeven dat met revalidatie natuurlijk enige verbetering in functioneren kon worden verwacht, maar dat gezien de (naar verwachting langzaam progressieve) aandoening MS en de schade aan het gezichtsvermogen door een blijvende oogaandoening niet is te verwachten dat met de revalidatie een dermate verbetering kan worden bereikt dat veel zal veranderen in de fysieke belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b had naar de mening van Derks moeten aangeven tot welke mate verbetering in de fysieke beperkingen en urenbeperking mogelijk zou zijn door de revalidatie. Hij sluit niet uit dat werknemer alleen al op grond van deze beperkingen volledig blijvend arbeidsongeschikt geacht moest worden. Daarnaast acht de medisch adviseur de onderbouwing van de prognose van de beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied onvoldoende.
6.6
In zijn rapport van 6 januari 2017 heeft de verzekeringsarts b&b als commentaar op de rapporten van Derks gegeven dat uit informatie van behandelend neuroloog Van Munster blijkt dat -in tegenstelling tot wat Derks beweert- werknemer niet behoort tot de groep MS-patiënten met een primair progressief beloop. De verzekeringsarts b&b is in dit rapport tot de conclusie gekomen dat de beperkingen van werknemer niet duurzaam zijn, omdat de verwachting ten aanzien van de verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is. Daarbij ziet de verzekeringsarts b&b onder meer een verbetering in het (aaneengesloten) lopen, het (aaneengesloten) staan en een uitbreiding in het aantal uren per week werken.
7.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig te achten. Werknemer is immers zowel door verzekeringsarts I. Sevinc als door verzekeringsarts C. Stoffels lichamelijk en psychisch onderzocht. Voorts had de verzekeringsarts b&b de beschikking over medische informatie van de behandelend oogarts, neuroloog en revalidatiearts van werknemer. Daarnaast bieden de overgelegde rapporten van medisch adviseur Derks onvoldoende aanknopingspunten om aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat medisch adviseur Derks -anders dan de verzekeringsartsen van het Uwv- werknemer niet heeft gezien en hem dus ook niet heeft kunnen onderzoeken. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet blijkt dat de gevolgen van de gestelde diagnoses op de data in geding zodanig ernstig waren dat sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b heeft immers, mede op basis van medische informatie van de behandelend neuroloog en reumatoloog, vastgesteld dat bij werknemer van een revalidatietraject wel degelijk verbetering van vermoeidheid en conditie in de tijd op meerdere aspecten valt te verwachten. Daarnaast merkt de rechtbank op dat Derks in zijn rapport van 23 september 2016 betreffende de data 12 februari 2013 en 1 juli 2013 slechts vermeldt dat hij niet uitsluit dat werknemer op grond van deze beperkingen volledig blijvend arbeidsongeschikt geacht moest worden, zodat dit ook voor hem blijkbaar niet vaststaat. Voorts acht de rechtbank van belang dat in het rapport van de medisch adviseur van eiseres van 11 november 2015 op pagina 4 is vermeld dat uit de gegevens in het dossier blijkt dat werknemer in mei 2012 links een gezichtsvermogen van 80% had en rechts van 50%, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank op zich geen indicatie is voor het bestaan van blijvende volledige arbeidsongeschiktheid wegens oogproblemen.
7.2
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank het standpunt van de verzekerings-arts b&b aannemelijk dat zowel op 12 juni 2012, als op 12 februari 2013 en op 1 juli 2013 bij werknemer geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Een situatie als bedoeld in het tweede en derde lid, van artikel 4 van de WIA doet zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voor, zodat terecht een WGA-uitkering is toegekend en geen IVA-uitkering.
8. De beroepen zijn dan ook ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.D. de Jong, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.