Overwegingen
1. Eiser is van Tsjadische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum].
2. Uit de gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser op 11 april 2016 in Italië en op 7 juni 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De Duitse autoriteiten hebben eisers verzoek bij besluit van 11 oktober 2016 afgewezen omdat
Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van het verzoek. Eiser is op 5 januari 2017 in Duitsland gemeld als vertrokken met onbekende bestemming. Dit is door de Duitse autoriteiten op 19 januari 2017 aan de Italiaanse autoriteiten medegedeeld.
3. Eiser heeft verklaard op 4 januari 2017 naar Nederland te zijn gereisd. Op 5 januari 2017 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 8 februari 2017 heeft verweerder Italië verzocht eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Italië heeft niet binnen de gestelde termijn van twee weken, bedoeld in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 603/2013 (Dublinverordening), op het terugnameverzoek gereageerd, zodat op 23 februari 2017 een fictief akkoord tot stand is gekomen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Italië op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
5. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van systeemfouten in de Italiaanse asielprocedure en in de opvangvoorzieningen en dat dit leidt tot handelingen in strijd met artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie (EU) (hierna: het Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verder voert eiser aan dat de Nederlandse autoriteiten de aanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich dienen te trekken. Eiser verwijst naar het in de zienswijze genoemde het rapport
"Aufnahmebedingungen in Italien”. Zur aktuellen Situation von Asylsuchenden und Schutzberechtigten, insbesondere Dublin-Rückkehrenden in Italien",van de Schweizerische Fluchtlingshilfe van augustus 2016 (het SFH-rapport) en in beroep verwijst eiser naar het monitoringsrapport van de Danish Refugee Council en de Swiss Refugee Council
"Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy", van 9 februari 2017 (het DRC- en SRC-rapport).
6. Eiser stelt dat het aantal SPRAR opvanglocaties volstrekt ontoereikend is voor het aantal kwetsbare asielzoekers. Daarmee zal bij Dublin-overdrachten niet voldaan kunnen worden aan de in het arrest Tarakhel neergelegde vereisten voor opvang, zorg en ondersteuning (arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014: zaak Tarakhel tegen Zwitserland ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712). Tot de zeer kwetsbare asielzoekers kan ook eiser gerekend worden. De mogelijkheid tot klagen over tekortkomingen is praktisch onmogelijk en het ontbreekt hem aan middelen om zich te laten bijstaan door een advocaat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
8. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In geschil is of ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In zijn algemeenheid mag verweerder er naar het oordeel van de rechtbank vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen tegenover eiser nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het EHRM heeft in verschillende arresten (zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13) geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Meer recent heeft de Afdeling in de uitspraken van 16 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2533), 9 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3291) en 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) eveneens geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In laatstgenoemde uitspraak heeft de Afdeling het SFH-rapport ook betrokken bij dit oordeel. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het SFH-rapport weliswaar volgt dat er zorgen bestaan over de toegang tot de asielprocedure en rechtshulp in Italië, maar niet dat de rechtshulpverlening of de aanwezige rechtsbescherming zodanig slecht is dat eiser reeds om die reden een reëel risico op ernstige schade loopt. 10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ter onderbouwing van het aangevoerde ten onrechte een beroep gedaan op het DRC- en SRC-rapport. In dit verband heeft eiser opgemerkt dat hij als kwetsbare asielzoeker moet worden beschouwd omdat personen die asiel hebben aangevraagd per definitie kwetsbaar zijn door wat zij hebben meegemaakt in hun land van herkomst. De rechtbank stelt vast dat eiser daarmee niet onderbouwd heeft dat hij een bijzonder kwetsbare vreemdeling in de zin van het arrest Tarakhel is. De enkele constatering dat eiser asielzoeker is en daarom als kwetsbaar moet worden aangemerkt is daartoe onvoldoende. Het bovengenoemde rapport van 9 februari 2017 ziet op de feitelijke situatie na de overdracht van enkele vreemdelingen die wel zijn aangemerkt als bijzonder kwetsbaar en waar verweerder dus wel garanties voor dient te vragen. Het rapport ziet daarom niet op eiser en behoeft geen nadere beoordeling.
11. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dan wel artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.