ECLI:NL:RBDHA:2017:4506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser met betrekking tot pesterijen en gedwongen rekrutering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser. De eiser, die op 13 januari 2016 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, heeft samen met zijn moeder asiel aangevraagd. Tijdens de zitting op 20 april 2017 heeft de eiser verklaard dat hij vanwege zijn uiterlijk, kledingstijl en activiteiten op sociale media werd gepest en lastiggevallen door jongeren in zijn omgeving. Hij heeft aangegeven dat hij regelmatig werd mishandeld en dat hij dit als zeer vernederend heeft ervaren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat hij daadwerkelijk als homoseksueel werd beschouwd en dat hij om die reden te vrezen heeft voor vervolging in Irak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat de pesterijen die hij heeft ervaren, vergelijkbaar zijn met de vervolging die homoseksuelen in Irak ondergaan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser niet heeft kunnen uitleggen waarom hij zijn aanvullende verklaring pas tijdens de aanvullingen en correcties heeft ingediend en niet tijdens het aanvullend gehoor. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat hij daadwerkelijk gevaar loopt bij terugkeer naar Irak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/7176
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 april 2017 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde mr. M.M. Volwerk,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. V.A.M.W. ‘t Hoen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 maart 2017 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig G. Ahmed, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 13 januari 2016 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft samen met zijn moeder asiel aangevraagd en zij hebben een gezamenlijk asielrelaas naar voren gebracht. Voor een weergave van dit relaas verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van vandaag in de zaak van de moeder van eiseres (AWB 17/7179). Naast het gezamenlijke asielrelaas, heeft eiser tevens het volgende aangevoerd. Vanwege zijn haar, kledingstijl en activiteiten op Instagram werd eiser door jongeren op school en in zijn omgeving lastiggevallen en uitgemaakt voor homo. Hij werd regelmatig op straat en op school door groepjes jongens beetgepakt en mishandeld. Bij de aanvullingen en correcties op het aanvullend gehoor heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat deze mishandelingen verder gingen dan waar eiser tijdens het aanvullend gehoor over heeft verklaard. Omdat hij dit als zeer vernederend heeft ervaren, is het voor hem erg moeilijk om er over te verklaren. Daarnaast was hij erg bang dat zijn moeder er achter zou komen.
3. Ten aanzien van eisers individuele asielrelaas heeft verweerder geloofwaardig geacht dat hij werd gepest en uitgemaakt voor homo. Uit eisers verklaringen blijkt echter niet dat hij daadwerkelijk als homoseksueel werd beschouwd door zijn omgeving, zodat niet kan worden geconcludeerd dat hij om die reden te vrezen heeft voor vervolging. De aanvullende verklaring uit de aanvullingen en correcties acht verweerder niet geloofwaardig, omdat niet valt in te zien dat eiser dit niet tijdens het aanvullend gehoor naar voren heeft gebracht. Dat hij er uit schaamte niet over heeft verteld en bang was dat zijn moeder er achter zou komen, is geen verschoonbare reden.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet valt in te zien waarom eiser zijn aanvullende verklaring pas bij de aanvullingen en correcties en niet zelf tijdens het aanvullend gehoor naar voren heeft gebracht. Uit het rapport van het aanvullend gehoor blijkt dat de hoormedewerker heeft benadrukt dat eiser in vrijheid kan spreken, dat al zijn verklaringen vertrouwelijk worden behandeld en dat zijn verklaringen dus ook niet met zijn familie gedeeld zullen worden. Voorts is van belang dat het aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden op verzoek van eiser, omdat hij tijdens het nader gehoor niet over deze problemen heeft kunnen verklaren.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij daadwerkelijk als homoseksueel werd beschouwd door zijn omgeving. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft betoogd, blijkt uit eisers verklaringen weliswaar dat hij te maken heeft gehad met pesterijen, maar dat dit niet te vergelijken is met hetgeen bekend is over de situatie van (vermeende) homoseksuelen in Irak. Verweerder noch de rechtbank ontkent dat wat eiser heeft meegemaakt ernstig is, maar het is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Van belang daarbij is tevens dat uit eisers verklaringen blijkt dat deze gebeurtenissen niet de aanleiding voor zijn vertrek uit Irak vormden. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de algemene informatie over de positie van homoseksuelen in Irak die eiser in beroep heeft overgelegd.
7. Voor zover het beroep van eiser betrekking heeft op het gezamenlijke asielrelaas, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van vandaag in de zaak van eisers moeder (AWB 17/7179), waarbij dit beroep ongegrond is verklaard.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: