ECLI:NL:RBDHA:2017:4467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
NL17.1447 en NL17.1449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen op basis van Dublinverordening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een Russische man en een Georgische vrouw, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank heeft op 26 april 2017 uitspraak gedaan in de zaken NL17.1447 en NL17.1449. De Staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Tijdens de zitting op 13 april 2017 zijn eisers niet verschenen, maar hun gemachtigden hebben hun standpunten naar voren gebracht.

De rechtbank overweegt dat de Duitse autoriteiten op 22 november 2016 hebben ingestemd met de terugname van eisers en dat eisers in hun zienswijze hebben aangegeven vrijwillig naar Duitsland te willen terugkeren. De Staatssecretaris heeft echter gesteld dat een vrijwillige uitreis niet mogelijk is, omdat Duitsland een gecontroleerde overdracht wenst. Eisers hebben betoogd dat hen ten onrechte de mogelijkheid is onthouden om vrijwillig naar Duitsland te vertrekken, wat volgens hen in strijd is met de relevante Europese regelgeving.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen verplichting bestaat om eisers de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.1447 en NL17.1449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2017 in de zaken tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer 1] ,

en

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer 2] ,

mede namens het minderjarige kind
[persoon], geboren op [geboortedatum 1] 2015, V-nummer [vreemdelingennummer 3] ,
(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluiten van 30 maart 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017.
Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum 2] 1978 en is burger van Rusland. Eiseres is geboren op [geboortedatum 3] 1985 en is burger van Georgië. Verweerder heeft de asielverzoeken van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvragen.
2. Op 15 november 2016 heeft verweerder de Duitse autoriteiten gevraagd om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). De Duitse autoriteiten hebben op 22 november 2016 ingestemd met de terugname van eisers op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
3. In hun zienswijze hebben eisers te kennen gegeven vrijwillig terug te keren naar Duitsland.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder gesteld dat een vrijwillige uitreis naar Duitsland niet mogelijk is, nu Duitsland in het claimakkoord te kennen heeft gegeven dat een gecontroleerde overdracht wenselijk wordt geacht.
5. Eisers betogen, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat hen ten onrechte de mogelijkheid is onthouden vrijwillig, op eigen initiatief, naar Duitsland te vertrekken. Dit is in strijd met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Uitvoeringsverordening), aldus eisers.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Volgens punt 24 van de preambule van de Dublinverordening kan een overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig de Uitvoeringsverordening plaatsvinden op basis van vrijwilligheid, in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide. De lidstaten dienen vrijwillige overdracht te bevorderen door passende informatie aan de verzoekers te verstrekken, en erop toe te zien dat overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek of onder geleide op humane wijze gebeuren, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de menselijke waardigheid, en geheel in het belang van het kind, en met de grootst mogelijke consideratie voor de ontwikkelingen in de desbetreffende jurisprudentie, in het bijzonder wat de overdracht op humanitaire gronden betreft.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening gebeurt de overdracht aan de verantwoordelijke staat op een van de drie hierna genoemde wijzen:
a. op initiatief van de asielzoeker, waarbij een uiterste datum wordt vastgesteld;
b. onder de vorm van een gecontroleerd vertrek, waarbij de asielzoeker tot bij het instappen wordt vergezeld door een ambtenaar van de verzoekende staat en de plaats, datum en uur van zijn aankomst binnen een vooraf overeengekomen termijn ter kennis van de verantwoordelijke staat zijn gebracht;
c. onder geleide, waarbij de asielzoeker wordt vergezeld door een ambtenaar van de verzoekende staat of door de vertegenwoordiger van een daartoe door de verzoekende staat
gemachtigde instantie, en aan de autoriteiten van de verantwoordelijke staat wordt overgedragen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening organiseert de overdragende lidstaat het vervoer van de asielzoeker en zijn geleide en stelt in overleg met de verantwoordelijke lidstaat het uur van aankomst en, in voorkomend geval, de wijze van overdacht van de asielzoeker aan de bevoegde autoriteiten vast. De verantwoordelijke lidstaat kan een voorafgaande kennisgevingstermijn van drie werkdagen eisen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de preambule van de Dublinverordening, met een ‘vrijwillige overdracht’ wordt gedoeld op een overdracht op initiatief van de vreemdeling. Uit de preambule, noch uit de tekst van artikel 7 van de Uitvoeringsverordening, vloeit voort dat er een verplichting bestaat om een vreemdeling altijd de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. Voorts staat in artikel 8, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening vermeld dat de overdragende lidstaat het vervoer van de asielzoeker organiseert, zodat hier naar het oordeel van de rechtbank de nadruk wordt gelegd op de samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de overdracht. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond voor de conclusie dat eisers de mogelijkheid moet worden geboden zelf naar Duitsland te vertrekken, temeer nu de Duitse autoriteiten hebben verzocht om een gecontroleerd vertrek. Verweerder heeft aan dat verzoek gehoor mogen geven.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.