ECLI:NL:RBDHA:2017:4372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
C/09/530262 / KG ZA 17/448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot uitlaten van een hond na meerdere bijtincidenten en onvoldoende naleving van muilkorfgebod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, beide hondeneigenaren. Eiser vorderde dat gedaagde haar hond, Roxy, onmiddellijk zou verwijderen van hun gezamenlijke woonadres, na meerdere bijtincidenten waarbij Roxy betrokken was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Roxy, een American Stafford, betrokken was bij verschillende incidenten waarbij andere honden gewond raakten, waaronder een ernstig incident op 21 februari 2017 waarbij de hond van eiser, Kyra, aanzienlijke verwondingen opliep. Eiser stelde dat gedaagde het opgelegde muilkorfgebod niet voldoende naleefde, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor andere honden in de omgeving.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde, ondanks dat zij niet de eigenaresse van Roxy is, verantwoordelijk is voor het gedrag van de hond en dat er voldoende redenen zijn om in te grijpen. De rechter gaf gedaagde vier weken de tijd om een nieuw onderkomen voor Roxy te vinden, met de verplichting om zich in de tussentijd aan het muilkorfgebod te houden. Tevens werd een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor het geval gedaagde in gebreke zou blijven, met een maximum van € 2.500,-. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 894,- werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van hondeneigenaren om de veiligheid van andere dieren en mensen te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/530262 / KG ZA 17/448
Vonnis in kort geding van 1 mei 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. W.G. Nieman te Leiden ,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.T. Geene te Katwijk aan Zee.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de akte houdende een vermeerdering van eis;
- de door gedaagde overgelegde producties;
- de op 20 april 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door eiser pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Beide partijen wonen aan het [adres] te [plaats] . Zij zijn beiden hondeneigenaar; eiser is eigenaar van twee Labrador Retrievers (een van deze honden zal hierna worden aangeduid als Kyra) en gedaagde van een American Stafford (hierna: Roxy).
2.2.
In een rapport van 3 oktober 2016, opgemaakt door de hoofdagent van politie te [plaats] , verzonden aan de Burgemeester van [plaats] , staat onder meer en samengevat vermeld:
  • dat uit onderzoek is gebleken van een bijtincident op 4 juli 2016. Ten aanzien van dat incident is (samengevat) beschreven dat Roxy, die niet aangelijnd bij een lift stond te wachten, een labrador heeft gebeten die in de lift stond, zodra de liftdeuren openden. Hierbij wordt opgemerkt dat Roxy angstig gedrag vertoonde en veel gromde. Aan gedaagde is medegedeeld dat zij een “gevaarlijke hond” had en haar is uitgelegd wat dit betekent. Tevens is een waarschuwing gegeven dat bij een volgend incident een aanlijn- en muilkorfgebod aangevraagd zal worden.
  • dat uit onderzoek is gebleken van een bijtincident op 14 augustus 2016. Ten aanzien van dat incident is (samengevat) beschreven dat Roxy, onaangelijnd, met gedaagde en iemand anders in een park te [plaatsnaam] liep. Toen een andere hond, Lucky, naar Roxy blafte, heeft Roxy Lucky in zijn bek genomen en is zij flink met Lucky gaan schudden. Daarbij is door de eigenaar van Lucky aangegeven dat gedaagde in eerste instantie niets deed. Hierbij wordt opgemerkt dat Lucky ernstige bijtwonden had en door een dierenarts is behandeld, maar het incident heeft overleefd.
  • dat wordt geadviseerd om een bevel te doen uitvaardigen om Roxy niet anders dan kort aangelijnd en gemuilkorfd op de openbare weg te laten verblijven.
2.3.
Bij besluit van 27 oktober 2016 is door de Burgemeester van [plaats] aan gedaagde onder meer een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor Roxy. Daarbij is toegelicht wat onder kort aanlijnen wordt verstaan en wat de vereisten zijn aan de muilkorf die Roxy moet dragen. In dit besluit staat onder meer vermeld dat voldoende vaststaat dat Roxy gevaarlijk is en dat verdere incidenten moeten worden voorkomen.
2.4.
In de periode van december 2016 tot en met februari 2017 is door het politiewijkteam meermaals gecontroleerd of Roxy een muilkorf om had, als zij met gedaagde buiten was. Daarbij is geconstateerd dat Roxy een aantal malen de muilkorf om had, maar in ieder geval in januari 2017 een keer niet. Gedaagde is toen door de politie gewaarschuwd.
2.5.
Op 21 februari 2017 is er wederom een incident geweest waarbij Roxy Kyra heeft gebeten. Door een dierenarts is daarna naar beide honden gekeken. Zij heeft verklaard dat Kyra diverse diepe scheurverwondingen had in het keelgebied, die onder narcose zijn gehecht en dat Kyra veel verschijnselen van pijn vertoonde. Voorts heeft zij verklaard dat Roxy geen verschijnselen van pijn vertoonde. Eiser, die Kyra uit de bek van Roxy heeft bevrijd en Roxy daarbij heeft geslagen, is naar aanleiding van dit incident door de politie aangehouden.
2.6.
Op 9 maart 2017 is er een gevecht geweest tussen Roxy en de hond(en) van een buurtgenoot van partijen, eveneens woonachtig op het [adres] te [plaats] .

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, na een schriftelijke wijziging van eis en na intrekking van zijn subsidiaire eis ter zitting, thans nog – zakelijk weergegeven – gedaagde te gebieden onmiddellijk na betekening van dit vonnis, althans binnen een (gering) aantal werkdagen, Roxy te verwijderen en verwijderd te houden uit [plaats] , althans van het [adres] te [plaats] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een door de voorzieningenrechter te bepalen maximum en met bepaling dat eiser tevens gerechtigd is de nakoming van dit gebod te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser, nu zij verantwoordelijk is voor Roxy en zij niet weet te voorkomen dat Roxy Kyra, maar ook andere honden, ernstig verwondt. Naast de incidenten als vermeld onder de feiten zijn er nog meer incidenten geweest. Het is een kwestie van wachten totdat Roxy opnieuw Kyra aanvalt dan wel er iets voorvalt met nog ernstiger gevolgen. Gedaagde leeft het muilkorfgebod namelijk onvoldoende na en het aanlijngebod functioneert niet naar behoren, omdat gedaagde Roxy niet in bedwang kan houden. Gedaagde had deugdelijke maatregelen moeten treffen om verdere schade te voorkomen, maar zij is daartoe niet bereid gebleken. De politie en de woningbouwvereniging stellen bezig te zijn met een oplossing, maar het is onduidelijk wanneer die zal komen. Eiser heeft echter een spoedeisend belang bij een ordemaatregel op korte termijn, inhoudende dat Roxy weg moet uit [plaats] dan wel in ieder geval van het [adres] aldaar.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gedaagde ter zitting heeft verklaard dat niet zij de eigenaresse is van Roxy, maar haar dochter. Daarbij heeft gedaagde toegelicht dat Roxy thans wel bij haar verblijft en dat zij voor Roxy zorgt omdat haar dochter, vanwege haar studie en verblijf elders, daar geen mogelijkheid voor heeft. De omstandigheid dat gedaagde niet de eigenaresse is van Roxy laat onverlet dat gedaagde onrechtmatig jegens eiser kan handelen als zij, indien zij zich met Roxy buiten begeeft, gevaar veroorzaakt voor de honden van eiser. Eiser heeft dit ook ten grondslag gelegd aan zijn vordering. Bij de beoordeling van dat standpunt is het volgende van belang.
4.2.
Beide partijen hebben zich uitgelaten over de toedracht van de diverse incidenten die hebben plaatsgevonden, waarvan zij ieder een verschillende lezing geven. Kort samengevat stelt gedaagde dat het veelal ‘andersom’ was dan eiser beschrijft. De voorzieningenrechter overweegt dat de precieze toedracht van de incidenten in dit geding niet kan worden vastgesteld. Een aantal aspecten is echter wel voldoende aannemelijk geworden. Dit betreft onder meer de incidenten van 4 juli 2016 en 14 augustus 2016. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat deze hebben plaatsgevonden op de wijze als vermeld in het rapport van 3 oktober 2016, opgesteld door de politie, zoals verkort weergegeven onder 2.2. Ook de gemeente is hier vanuit gegaan, hetgeen aanleiding voor haar is geweest om het aanlijn- en muilkorfgebod (hierna: de geboden) aan gedaagde op te leggen, waartegen door gedaagde kennelijk geen bezwaar is gemaakt. De vraag is vervolgens of door deze geboden het gevaar – zowel de politie als de gemeente stellen dat Roxy “een gevaarlijke hond” is – is geweken. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
4.3.
Vaststaat immers dat gedaagde na de uitvaardiging van de geboden meermaals met Roxy buiten is geweest zonder dat Roxy (op de juiste wijze) was gemuilkorfd. De wijkagent heeft dit in januari 2017 geconstateerd, hetgeen door gedaagde niet is betwist. Zij heeft toen een waarschuwing gehad. De advocaat van eiser heeft onweersproken verklaard dit zelf (bij toeval) eenmaal in februari 2017 te hebben geconstateerd. Gedaagde heeft voorts erkend dat dit tijdens het incident van 21 februari 2017 het geval was. Zij meent echter, zo begrijpt de voorzieningenrechter haar betoog, dat dit niet aan haar kan worden verweten, omdat eiser daarbij aanwezig was en aan gedaagde heeft aangegeven dat Roxy geen muilkorf om hoefde. Eiser heeft dit echter gemotiveerd betwist en gedaagde heeft de juistheid van deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Overigens blijft het ook dan de eigen verantwoordelijkheid van gedaagde om het muilkorfgebod na te leven en kan een opmerking van eiser hierover haar niet van die plicht ontheffen. De geboden hebben er dan ook niet voor gezorgd dat gedaagde alles heeft gedaan om een nieuw incident te voorkomen.
4.4.
Nieuwe incidenten hebben daarna ook daadwerkelijk plaatsgevonden en met ernstige gevolgen. Uit de door eiser overgelegde verklaring van de dierenarts die Kyra heeft behandeld, blijkt dat Kyra tijdens het incident met Roxy op 21 februari 2017 zodanig ernstig gewond is geraakt dat de dierenarts bij Roxy onder algehele narcose diverse diepe scheurverwondingen, waaronder in het keelgebied, heeft moeten hechten. Niet lang daarna, op 9 maart 2017, is Roxy weer betrokken geweest bij een bijtincident. Ook als Roxy niet de agressor zou zijn (zoals in de stellingen van gedaagde besloten ligt), heeft te gelden dat zij kennelijk wel regelmatig betrokken raakt bij gevaarlijke incidenten, met de nodige verwondingen bij honden in de omgeving tot gevolg. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is inmiddels dan ook sprake van een situatie die ingrijpen noodzakelijk maakt. Voorkomen moet worden dat Roxy op korte termijn weer betrokken raakt bij een incident, waarbij de gevolgen mogelijk nog ernstiger zijn dan op 21 februari 2017 het geval was. Hierbij heeft overigens te gelden dat in dit geding slechts een voorziening kan worden getroffen die geldt tussen partijen.
4.5.
Van gedaagde kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op al het vorenstaande, worden gevergd dat zij de zorg voor Roxy in de directe omgeving van eiser op korte termijn beëindigt. Daarbij is ook meegewogen dat gedaagde die zorg (tijdelijk) voor haar rekening neemt op verzoek van de eigenaresse. Gedaagde heeft in dit kader ter zitting verklaard dat haar dochter de zorg voor Roxy thans niet zelf op zich kan nemen, maar dat haar dochter Roxy inmiddels wel te koop heeft aangeboden. Het is volgens gedaagde echter nog onduidelijk hoe lang dit gaat duren, nu haar dochter een goede plek wil voor Roxy. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van gedaagde aldus dat zij wenst dat de uitkomst van deze verkooppoging wordt afgewacht, mede gelet op haar betwisting van het spoedeisend belang van eiser.
4.6.
Het spoedeisend belang van eiser volgt echter genoegzaam uit hetgeen onder 4.4 is overwogen, zodat niet onbeperkt kan worden gewacht. De voorzieningenrechter acht het redelijk om gedaagde een termijn te gunnen van vier weken na betekening van dit vonnis alvorens zij de zorg voor Roxy beëindigt, zodat gedaagde of haar dochter voor Roxy een onderkomen elders kan zoeken. In deze periode van vier weken dient zij zich wel te houden aan de geboden. De vordering van gedaagde om het verbod onmiddellijk te laten ingaan, zal dan ook worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering voor zover die ziet op een verbod voor heel [plaats] . Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom dat noodzakelijk is. Dat had naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel op zijn weg gelegen, gezien het ingrijpende karakter van een dergelijke maatregel.
4.7.
De voorzieningenrechter zal het op te leggen verbod aldus formuleren dat gedaagde wordt verboden om Roxy uit te laten of te doen uitlaten op het [adres] te [plaats] , dan wel zich daar anderszins met Roxy te bevinden, nadat vier weken na betekening van dit vonnis zijn verstreken, met bepaling dat gedaagde zich in de voorafgaande periode dient te houden aan de geboden (die overigens ook gelden buiten dat plein en waaraan zij zich ook daarna nog dient te houden, indien zij zich met Roxy elders begeeft. Dat valt echter buiten het bestek van dit geding).
4.8.
Oplegging van een dwangsom op dat verbod en op die bepaling, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, acht de voorzieningenrechter aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan. Eiser zal tevens worden gemachtigd om, zoals door hem gevorderd, naleving te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm.
4.9.
Ten slotte wordt nog overwogen dat de stellingen van gedaagde en de door haar overgelegde verklaringen omtrent het overlast gevende gedrag van eiser in hun buurt, onbesproken kunnen blijven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet worden geoordeeld dat dit valt buiten het kader van hetgeen in dit geding aan de orde is.
4.10.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Wegens het blijven ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt gedaagde om Roxy uit te laten of te doen uitlaten op het [adres] te [plaats] , dan wel zich daar anderszins met Roxy te bevinden nadat vier weken na betekening van dit vonnis zijn verstreken, met bepaling dat gedaagde zich in de voorafgaande periode dient te houden aan het door de gemeente aan haar opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,- en met machtiging van eiser om naleving van dit verbod en die bepaling zo nodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
5.2.
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.8 is vermeld;
5.3.
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 894,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 78,-- aan griffierecht;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2017.
ts