Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam], eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Amnesty Internationalvan november 2016 en naar rapporten van
AIDAvan januari 2015.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er systematische tekortkomingen waren in de Duitse asielprocedure, met name met betrekking tot het recht op gefinancierde rechtsbijstand, dat afhankelijk zou zijn van de kansrijkheid van de zaak. Eiser verwees naar het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en de Procedurerichtlijn, en betoogde dat het Duitse systeem in strijd was met deze regelgeving.
De rechtbank overwoog dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de beoordeling van de kansrijkheid van de aanvraag door een onafhankelijke rechter in Duitsland geschiedt. De rechtbank concludeerde dat het Duitse systeem in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn en dat er geen strijd is met artikel 47 van het Handvest. Bovendien werd vastgesteld dat er geen bewijs was dat de kwaliteit van tolken systematisch tot gebrekkige besluitvorming leidde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.