ECLI:NL:RBDHA:2017:4295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot schadevergoeding voor militair na schade aan voertuig tijdens dienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair en de minister van Defensie over de verplichting tot schadevergoeding. De eiser, een militair, was verplicht om € 500,- te vergoeden voor schade aan een voertuig dat hij tijdens een oefening had veroorzaakt. De schade ontstond op 22 april 2016, toen de eiser stapvoets achteruitreed en een houten paaltje raakte. De minister stelde dat de schade was ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de eiser, en baseerde zich op artikel 145 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. De eiser had verklaard dat hij per ongeluk tegen het paaltje was gereden en dat hij vermoeid was ten tijde van het voorval. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet opzettelijk of roekeloos had gehandeld, maar eerder onachtzaam was geweest. De rechtbank stelde vast dat de gidsplicht, die geldt voor het achteruitrijden met militaire voertuigen, niet was nageleefd, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister en herstelde het primaire besluit. De minister werd verplicht om het door de eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden waaronder schade is ontstaan en de toepassing van de relevante regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9587 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.D. Maassen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2016 (het primaire besluit) is eiser met toepassing van artikel 145 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) verplicht tot vergoeding van de door de dienst geleden schade ad € 500,-.
Bij besluit van 21 oktober 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017.
Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser is bij besluit van 31 juli 2002 aangesteld als militair voor onbepaalde tijd bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht (KL).
1.2
Op 1 maart 2016 is, nadat eiser bepaalde trainingsdoelen had voltooid, de familiarisatie van eiser met het voertuig Volkswagen Amarok (het voertuig) geregistreerd. Door deze familiarisatie is de bestuurder vertrouwd gemaakt om zelfstandig met dit type voertuig te mogen rijden.
1.3
Op 22 april 2016, aan het einde van de tweedaagse oefening “Assembly Area Engineer” op de Lunettenkazerne, heeft eiser stapvoets achteruitrijdend met het voertuig, dat behoort tot de Genie te Vught, een houten paaltje geraakt. Hierdoor is een deuk ontstaan in de bumper rechts achter, onder het achterlicht.
1.4
Bij het primaire besluit is eiser verplicht tot vergoeding van de door de dienst geleden schade ad € 500,-. Hieraan ligt ten grondslag dat de schade, ontstaan in het kader van de vervulling van de aan eiser opgedragen diensten en werkzaamheden, is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van eiser. Tot deze grondslag is gekomen vanwege het feit dat eiser schade heeft toegebracht aan het voertuig. Als bijlage bij dit besluit is een schade reparatieorder aan een autobedrijf van 12 mei 2016 gevoegd, met een orderformulier leveringen, waarbij is vermeld dat schadeherstel inclusief materiaal en BTW € 1.737,86 bedraagt.
Eiser heeft bij brief van 18 juli 2016 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij heeft betwist dat hij opzettelijk, dan wel bewust roekeloos, schade heeft berokkend aan het voertuig. Hij acht dit niet onderbouwd in het primaire besluit. Voorts stelt eiser dat geen goede onderbouwing is gegeven van de noodzaak tot reparatie dan wel de exorbitante kosten van de reparatie van een kleine deuk rechtsachter.
Eiser is op 10 augustus 2016 gehoord in het kader van zijn bezwaar. In het verslag van deze hoorzitting is vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij per ongeluk tegen een paaltje is gereden. Hij deed het niet bewust. Hij was ten tijde van het voorval erg vermoeid, omdat hij terug kwam van een oefening en de nacht daarvoor niet had geslapen. Eiser heeft verklaard dat het een heel klein deukje was en dat zijn instructeur hem hierop heeft gewezen. Eiser meent dat een verplichting tot schadevergoeding van € 2,50 in de rede ligt.
Bij het thans bestreden besluit van 21 oktober 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich niet heeft gehouden aan de plicht om zich in voorkomende gevallen bij het achteruitrijden te laten gidsen. Deze gidsplicht is een wijd verbreid begrip binnen Defensie. Bovendien is dit onderwerp behandeld bij de familiarisatiecursus. Voorts worden op het dashboard van het voertuig stickers geplakt waarop de gidsplicht wordt benadrukt en is deze sticker ook geplakt op de voertuigboekjes die voor het rijden dienen te worden ingevuld. Tot slot heeft eiser niet gecontroleerd of de weg vrij was van obstakels en heeft hij nagelaten anderszins hulp in te roepen. De door eiser gestelde vermoeidheid maakt dit niet anders. Er is sprake van opzet of bewuste roekeloosheid, waardoor tot schadeverhaal wordt overgegaan.
3 Eiser heeft onder meer aangevoerd dat hij de schade niet opzettelijk dan wel door roekeloosheid heeft veroorzaakt. Het is per ongeluk gegaan. Hij was op dat moment zeer vermoeid, omdat hij erg weinig slaap had genoten voorafgaand aan het onderhoud en tijdens de oefening. Het is ook een medisch probleem waar hij al langer mee kampt. Eiser heeft daartoe verwezen naar de verklaring van de bedrijfsarts F. Streefkerk van 30 november 2016. Eiser stelt dat hij alleen ervaring heeft met het besturen van personenauto’s bij Defensie, waarbij helemaal niet wordt gegidst. Hij ziet ook niemand gidsen bij dit voertuig, waardoor hij het toevallig zou moeten hebben opgepikt. Eiser stelt dat hij niet wist dat ‘gidsplicht’ een wijd verbreid begrip is binnen Defensie. Kennelijk heeft hij dit niet opgepikt, ook niet bij de familiarisatie voor dit type voertuig. Hij vindt het erg ongelukkig dat hij niet goed heeft opgelet. Hij reed stapvoets achteruit en zag het paaltje niet. Daarnaast vindt hij het reparatiebedrag exorbitant hoog voor de deuk in de bumper.
4.1
Artikel 145 van het AMAR - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
“1 Onze Minister kan de militair verplichten tot geheel of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade:
indien deze schade in het kader van de vervulling aan de militair opgedragen diensten en werkzaamheden is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de militair, dan wel
indien deze schade buiten het kader van aan de militair opgedragen diensten en werkzaamheden is ontstaan door verwijtbaar handelen van de militair.”
4.2
De Beleidsregel inzake schadeverhaal (de Beleidsregel) strekt ter uitvoering van onder meer artikel 145 van het AMAR.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Beleidsregel wordt voor de toepassing van deze beleidsregel verstaan onder schades:
Alle vormen van schade door Defensie geleden, veroorzaakt door handelen of nalaten van handelen door de defensiemedewerker. Onder de hiervoor bedoelde vormen van schade wordt mede inbegrepen schade als gevolg van fraude, diefstal, verduistering, alsmede schade geleden door derden voor zover Defensie tot betaling van die schade gehouden is.
In artikel 4 van de Beleidsregel is neergelegd op welke wijze de omvang van de schade wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 7 van de Beleidsregel kan door of namens de Minister worden besloten dat, indien de persoonlijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven, een deel van het vastgestelde schadebedrag niet wordt verhaald op de defensiemedewerker.
4.3
Artikel 4 van de Verkeersregeling Defensie (de Verkeersregeling) luidt als volgt:
“1. De bestuurder van een militair motorrijtuig roept bij het achteruit rijden de hulp in van een gids, tenzij:
a. de weg achter het motorrijtuig voor de bestuurder duidelijk en volledig is te overzien; of
b. er niemand aanwezig is om hulp te verlenen; of
c. op het militair motorrijtuig een achteruitrijbeveiliging is aangebracht.
(…)
4. In elk militair motorrijtuig is op het dashboard of op een andere voor de bestuurder goed waarneembare plaats, de sticker “ Bij achteruitrijden GIDSEN” aangebracht, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1.
5. Het vierde lid is niet van toepassing op civiele dienstauto’s.”
4.4
De Regeling Achteruitrijden (de Regeling) luidt als volgt:
“1. De Regeling Achteruitrijden is van toepassing op alle militaire motorrijtuigen en omschrijft of en de wijze waarop de bestuurder van een militair motorrijtuig zich moet laten gidsen alsmede de verplichting van degene die in dienst is van of werkzaam is bij het Ministerie van Defensie om, in voorkomend geval, als gids op te treden.
Definitie militaire motorrijtuig: alle voertuigen die gebezigd worden ten behoeve van de strijdkrachten, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders (Bron MP 11-70).
2. De bestuurder van een militair motorrijtuig is verplicht om bij het achteruit rijden de hulp in te roepen van een gids, tenzij de weg achter het motorrijtuig voor de bestuurder duidelijk en volledig is te overzien of er niemand aanwezig is om hulp te verlenen. Het inroepen van een gids is voorts niet verplicht indien op het militaire motorrijtuig een achteruitrijdbeveiliging is aangebracht en in werking is.
(…)
4. In elk militair motorvoertuig dient, op het dashboard of op een andere voor de bestuurder goed waarneembare plaats, de sticker “Bij achteruitrijden ….. Gidsen”, te zijn aangebracht.”
5.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de schadeveroorzakende handeling heeft plaatsgevonden tijdens de oefening op 22 april 2016, derhalve binnen het kader van aan eiser opgedragen diensten en/of werkzaamheden. Evenmin is in geschil dat de schade aan het voertuig is ontstaan, doordat eiser stapvoets achteruitrijdend met het voertuig een houten paaltje heeft geraakt.
5.2
Dit geschil spitst zich toe op de vraag of hier voldaan is aan de eis van opzet of bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 145 eerste lid, aanhef en onder a, van het AMAR.
5.3
De rechtbank overweegt dat het begrip bewuste roekeloosheid in het AMAR noch in de Beleidsregel is gedefinieerd. In de uitspraak van 25 juni 2003 (AWB 02/2987 MAWKLA) heeft deze rechtbank de uitleg die verweerder aan dit begrip geeft, namelijk dat er sprake is van bewuste roekeloosheid als iemand zich bewust is van het roekeloze karakter van zijn gedraging of van de aanmerkelijke kans dat zijn gedraging schade tot gevolg zal hebben, maar denkt dat dit gevolg zal uitblijven, niet onredelijk geacht.
Ook het begrip opzet is niet gedefinieerd. De rechtbank gaat er bij opzet van uit dat ook daar sprake is van een bepaalde bedoeling respectievelijk wil bij het handelen.
In voormelde uitspraak van deze rechtbank is reeds overwogen dat, gegeven het in artikel 145 van het AMAR gemaakte onderscheid tussen “schade die is ontstaan door verwijtbaar handelen van de militair” en “schade die is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de militair”, aan het begrip bewuste roekeloosheid in de onderhavige bepalingen niet een zodanige invulling mag worden gegeven, dat dit begrip dezelfde betekenis zou krijgen als verwijtbaar. De rechtbank overweegt thans dat dit ook geldt voor de invulling van het begrip opzet.
5.4
Ter zake van de gidsplicht overweegt de rechtbank dat van een verkeersdeelnemer, zo ook een militair die een militair voertuig bestuurt, zonder meer mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende (verkeers)regels, met name hetgeen specifiek geldt voor het voertuig dat hij bestuurt, en zijn rijgedrag daarop aanpast. Van eiser mocht dan ook worden verwacht dat hij op de hoogte was van de - in voorkomende gevallen geldende - gidsplicht, zoals neergelegd in de Verkeersregeling en de Regeling.
De rechtbank volgt verweerder niet in diens conclusie dat uit het enkele feit dat de gidsplicht niet in acht is genomen volgt dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid bij het handelen. Niet is gebleken dat bij eiser van een bepaalde bedoeling bij respectievelijk wil dan wel het zich bewust zijn van het handelen, zoals omschreven bij 5.3, sprake is geweest. Veeleer was sprake van onachtzaamheid, waaraan mogelijk vermoeidheid - waarvoor eiser medisch wordt behandeld - ten grondslag lag. Daarbij reed eiser stapvoets achteruit, hetgeen niet past bij opzet of bewuste roekeloosheid. Aan artikel 145, eerste lid, aanhef en onder a, van het AMAR kan derhalve geen toepassing worden gegeven.
6 De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, zodat het beroep van eiser gegrond zal worden verklaard. Nu de schadeveroorzakende handeling heeft plaatsgevonden binnen het kader van aan eiser opgedragen diensten en/of werkzaamheden, kan evenmin toepassing worden gegeven aan artikel 145, eerste lid, aanhef en onder b, van het AMAR. Hieruit volgt dat verweerder geen verplichting kan opleggen tot vergoeding van schade. De rechtbank zal derhalve het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt voor het vernietigde besluit. Verweerder dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017 .

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.