ECLI:NL:RBDHA:2017:4216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proportionaliteit van stillegging van kapperswerkzaamheden na recidive van overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die werkzaam is in de kappersbranche. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij hem was bevolen om alle kapperswerkzaamheden voor de duur van een maand stil te leggen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van eerdere overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), waarbij de verzoeker herhaaldelijk vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning aan het werk had gezet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de maatregel van stillegging proportioneel was, gezien de recidive van de verzoeker. De rechter overwoog dat de verzoeker bij eerdere overtredingen al was gewaarschuwd en dat de stillegging van de werkzaamheden een herstelsanctie was, gericht op het voorkomen van herhaling van de overtredingen. De verzoeker voerde aan dat de stillegging in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat zijn bedrijfsvoering in gevaar kwam, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoeker niet zwaarder wogen dan de belangen die door de Wav worden beschermd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen, en wees het verzoek af. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de wetgeving omtrent arbeid van vreemdelingen en de gevolgen van recidive in dit kader.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2263
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Rosmalen),
tegen

de minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Zwagemakers).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker bevolen alle kapperswerkzaamheden in [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] , voor de duur van een maand stil te leggen in verband met recidive.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 28 maart 2017 laten weten de werking van het primaire besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
2 De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is bij besluiten van 12 juni 2013 en 9 december 2014 beboet voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Deze overtredingen betroffen beide het verrichten van arbeid in verzoekers onderneming gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] , door een vreemdeling bestaande uit kapperswerkzaamheden.
Verzoeker is bij brief van 9 december 2014 gewaarschuwd dat bij herhaling van eenzelfde of soortgelijke overtreding een bevel tot preventieve stillegging kan worden afgegeven.
Tegen verzoeker is op 9 februari 2017 een boeterapport opgemaakt wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Deze overtreding bestond wederom uit het verrichten van arbeid in verzoekers onderneming gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] , door een vreemdeling bestaande uit kapperswerkzaamheden.
In het kader van alle drie voornoemde overtredingen is aan verzoeker een bestuurlijke boete opgelegd.
3 Verweerder heeft op grond van voornoemde recidive in het primaire besluit toepassing gegeven aan artikel 17b, van de Wav, met in achtneming van de Beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten.
4 Verzoeker voert ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende aan.
Verweerder handelt in strijd met het ne bis in idem beginsel door verzoeker zowel een bestuurlijke boete op te leggen als de stillegging van de werkzaamheden te bevelen. Verweerder stelt ten onrechte dat de stillegging een herstelsanctie is.
Er bestaat concreet zicht op legalisatie van de aangetroffen situatie, nu de vreemdeling reeds geruime tijd in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag. Een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning door de vreemdeling zal zonder arbeidsmarkttoets beoordeeld worden. Verweerder dient derhalve af te zien van handhaving.
Daarbij komt dat de laatst opgelegde boete ook al met 300% verhoogd is wegens recidive. Verzoeker voert aan dat zijn bedrijfsvoering direct gevaar loopt door de stillegging van werkzaamheden. Definitieve sluiting van de onderneming is niet uitgesloten. Dit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Te meer nu verzoeker geen financieel voordeel behaald heeft uit de tewerkstelling van de vreemdeling, aldus verzoeker.
5 Ingevolge artikel 17b, eerste lid, van de Wav, kan een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen.
Ingevolge het tweede lid kan indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd.
Ingevolge het zevende lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Dit is neergelegd in de Beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten (de Beleidsregel).
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van recidive in de zin van de Beleidsregel en artikel 17b, tweede lid, van de Wav.
6.2
Verzoekers betoog dat sprake is van strijd met het ne bis in idem beginsel volgt de voorzieningenrechter niet. Zoals verweerder in het primaire besluit heeft aangegeven is het stilleggingsbevel een herstelsanctie in de zin van artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Herstelsancties zijn gericht op het beëindigen of ongedaan maken van de overtreding of de gevolgen daarvan dan wel het voorkomen van herhaling, terwijl een punitieve sanctie gericht is op het bestraffen van de dader. Het stilleggingsbevel is opgelegd om andere redenen dan het begaan van de overtreding. Immers heeft verweerder toegelicht dat de herstelsanctie in dit geval strekt tot het voorkomen van herhaling van deze of soortgelijke overtredingen. Dit betoog van verzoeker slaagt derhalve niet.
6.3
Het betoog van verzoeker dat het concrete zicht op legalisatie zou moeten maken dat verweerder afziet van opleggen van de sanctie slaagt niet. Feit blijft immers dat de vreemdeling op het moment van controle niet vrij was in het verrichten van arbeid zodat verzoeker een tewerkstellingsvergunning diende te hebben. Verzoeker heeft voor de controle nooit een tewerkstellingsvergunning aangevraagd voor de vreemdeling. Hoe het zou zijn gelopen indien verzoeker dat wel gedaan zou hebben heeft verweerder op goede gronden thans niet van belang hoeven achten. Het komt voor rekening en risico van verzoeker dat hij dit niet geregeld heeft voordat hij de vreemdeling, wederom, zonder tewerkstellingsvergunning aan het werk gezet heeft.
6.4
Met betrekking tot de evenredigheid oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge artikel 17b, tweede lid, van de Wav komt verweerder beoordelingsvrijheid toe bij het opleggen van de sanctie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het primaire besluit in voldoende mate onderbouwd waarom gekozen is voor het opleggen van de sanctie. Daarbij heeft verweerder op goede gronden kunnen wijzen op de omstandigheid dat verzoeker al een waarschuwing heeft gekregen dat hem bij verdere overtreding een stillegingsbevel opgelegd zou kunnen worden. Dat het stilleggen daadwerkelijk consequenties heeft voor de bedrijfsvoering acht verweerder op goede gronden van belang voor de verwezenlijking van het doel van preventie. De mogelijke consequentie dat de sanctie het einde kan betekenen van verzoekers onderneming is door de wetgever meegewogen bij het opstellen van de wetgeving. Verweerder heeft daarbij voorts van belang mogen achten dat verzoeker bij de tweede en derde geconstateerde overtreding dezelfde vreemdeling aan het werk had en dat alle drie de overtredingen zagen op kapperswerkzaamheden. Daaruit heeft verweerder kunnen opmaken dat verzoeker de aan hem gegeven waarschuwing in de wind geslagen heeft. Voor deze werkzaamheden is in Nederland voldoende prioriteitgenietend arbeidsaanbod aanwezig, hetgeen door verweerder als zwaarwegende factor aangemerkt heeft kunnen worden.
Verweerder heeft gelet op het vorenstaande de belangen van verzoeker minder zwaarwegend mogen achten dan de belangen die door de Wav worden beschermd.
Verzoekers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2735) kan hem niet baten, nu uit het vorenstaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in tegenstelling tot de zaak van 19 oktober 2016, wel blijkt van een proportionele maatregel. Verweerder heeft voldoende acht geslagen op de omstandigheden van het geval van verzoeker en niet enkel verwezen naar de mogelijkheid tot het opleggen van het bevel tot stillegging.
7 Gezien het voorgaande zal het primaire besluit naar verwachting in bezwaar kunnen standhouden. Daarom bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening en wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
8 Nu het verzoek wordt afgewezen, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.