Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 3 juni 2016 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Eiseres beoogt verblijf bij haar dochter [naam 1] (hierna: [naam 1]). [naam 1] is op [geboortedatum] in Nederland geboren en bezit de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Bij besluit van 25 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor eiseres een verblijfsvergunning heeft gevraagd en zij niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat haar uitzetting in strijd is met dit artikel. Eiseres betoogt dat er een onvolledige en onzorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Ten onrechte is eiseres niet gehoord in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres niet in bezit is van een geldige mvv die overeenkomt met het doel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
6. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb is van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn.
Ingevolge artikel 3.71, derde lid, van het Vb kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
7. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheid van anderen.
8. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr. 201207970/1/V3) volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) - arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99, Osman tegen Denemarken van 14 juni 2011, nr. 38058/09, Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011, nr. 55597/09, en Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012, nr. 47017/09 (hierna: het arrest Butt) (www.echr.coe.int) - en de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 13 juli 2009 in zaak nr. 200903237/1/V2) - dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een fair balance moet worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en anderzijds het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een fair balance tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2015, 201410007/1/V1).
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en [naam 1], maar dat afwijzing van de aanvraag geen inmenging oplevert, nu eiseres geen verblijfstitel wordt ontnomen die haar tot het uitoefenen van dat familie- of gezinsleven in Nederland in staat stelde. Bij besluit van 30 juli 2013 is haar verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht per datum vergunningverlening ingetrokken en wordt eiseres geacht nimmer verblijfsrecht te hebben gehad. Bij dit in rechte vaststaand besluit is eiseres ook een terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres heeft er desondanks voor gekozen haar verblijf in Nederland voort te zetten en een familieleven aan te gaan. Op [geboortedatum] is haar dochter [naam 1] geboren. De gevolgen van deze keuze komen voor rekening van eiseres en dit weegt in haar nadeel mee. Dat [naam 1] mede de Nederlandse nationaliteit bezit is voor verweerder een belangrijke wegingsfactor in de belangenafweging, maar niet doorslaggevend. [naam 1] maakt hierdoor aanspraak op haar verblijf in Nederland, maar dit betekent niet dat het gezinsleven feitelijk niet in Marokko kan worden uitgeoefend. Van belang hierbij is de nog jeugdige leeftijd van [naam 1] en dat nog geen sprake is van een zodanige worteling in Nederland dat voor haar elders geen toekomstmogelijkheden aanwezig zijn. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen [naam 1] en haar vader (de ex-partner van eiseres), nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat uitvoering wordt gegeven aan de omgangsregeling of overigens aannemelijk heeft gemaakt dat de vader feitelijke invulling geeft aan familieleven met zijn dochter. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiseres op 25 augustus 2016 tegenover verweerder heeft verklaard dat de opvoeding en fysieke verzorging van [naam 1] volledig bij haar ligt. De stelling dat de vader van [naam 1] een financiële bijdrage levert ten behoeve van zijn dochter is niet voldoende om de feitelijke invulling aan te nemen, omdat hij die ook op afstand kan leveren. Verweerder heeft voorts overwogen dat de vader van [naam 1] zich in Marokko kan vestigen als hij bij zijn dochter wil zijn en een rol wenst te spelen in haar opvoeding. Hij is ook in het bezit van de Marokkaanse nationaliteit en niet is gebleken dat hij zijn relatie met [naam 1] ook niet in Marokko zou kunnen uitoefenen. Beide ouders zijn nog jong en worden geacht zich in Marokko staande te kunnen houden. De stelling van eiseres dat de vader van [naam 1] geen toestemming geeft voor het vertrek van eiseres en [naam 1] naar Marokko is niet onderbouwd. Verweerder heeft in zijn verweerschrift hieraan nog toegevoegd dat het de keuze van de ouders is hoe en waar hun dochter wordt opgevoed en geenszins is gebleken dat het gezinsleven met beide ouders niet in Marokko zou kunnen worden uitgeoefend. Niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen.
11. De rechtbank is enigszins terughoudend toetsend van oordeel dat verweerder zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt en dat het besluit op dit punt van een deugdelijke motivering is voorzien.
12. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat tussen [naam 1] en haar vader geen familie- of gezinsleven kan worden aangenomen als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De verklaring van eiseres ter zitting dat thans wel uitvoering wordt gegeven aan de omgangsregeling is niet onderbouwd. Nu geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen [naam 1] en haar vader behoeft de belangenafweging in dit kader geen verdere bespreking.
13. De slotsom is dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in dit geval niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd evenmin aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vb.
15. Het beroep op schending van de hoorplicht kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en hetgeen eiseres hiertegen in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd, mocht verweerder het bezwaar als kennelijk ongegrond aanmerken. Verweerder heeft daarom af mogen zien van het horen in bezwaar.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.