ECLI:NL:RBDHA:2017:4164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
17/6822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp en mr. L.J.T. van Es, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, genomen op 27 maart 2017, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van de eiser.

De rechtbank overwoog dat uit Eurodac bleek dat er een treffer was op 23 december 2016, wat aantoont dat de eiser eerder een asielverzoek in Italië had ingediend. De enkele stelling van de eiser dat hij geen asielverzoek in Italië had ingediend, werd door de rechtbank als onvoldoende bewijs beschouwd. Bovendien had Italië ingestemd met de terugname van de eiser op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank ging verder in op de vraag of de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De rechtbank concludeerde dat, gezien het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris ervan uit mocht gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser had niet aangetoond dat dit niet het geval was. De rechtbank verwees ook naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat de situatie in Italië niet zodanig was dat overdracht aan dat land in strijd zou zijn met de Europese mensenrechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/6822
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 april 2017 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr L.J.T. van Es.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië daarvoor verantwoordelijk wordt geacht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Italië hangende het beroep.
Het beroep is ter zitting behandeld op 13 april 2017, tegelijk met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 17/6823. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Uit Eurodac is gebleken dat sprake is van een treffer op 23 december 2016, beginnend met “IT1”. Dit begincijfer wordt gebruikt indien een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend. Met deze treffer heeft verweerder dus bewijs van de indiening van het asielverzoek van eiser geleverd. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd anders dan de enkele stelling dat hij geen asielverzoek heeft ingediend in Italië. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele stelling onvoldoende. Bovendien heeft Italië ingestemd met terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Gelet hierop is Italië terecht verantwoordelijk geacht voor de behandeling van het asielverzoek van eiser.
3. In geschil is verder of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië dat niet doet. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraken van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) en, laatstelijk, 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft niets ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Ook uit het persoonlijke relaas van eiser is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. De slotsom is dat Nederland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag niet aan zich heeft hoeven trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 13 april 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.