ECLI:NL:RBDHA:2017:4161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
17/653 en 17/652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraakse eisers met herkomst uit Mosul

In deze zaak hebben eisers, geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum], beiden met de Iraakse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvragen werden ingediend op 15 augustus 2016, na hun vertrek uit Mosul in juni 2014, ten gevolge van de inname van de stad door Islamitische Staat (IS). Na een mislukte visumaanvraag in Turkije keerden zij eind 2014 terug naar Mosul, maar verlieten de stad opnieuw in juli 2015 om naar Nederland te vluchten.

De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de identiteit en nationaliteit van eisers werden gevolgd, maar de gestelde woon- en verblijfplaats in Mosul en de problemen met IS niet geloofwaardig werden geacht. Tijdens de zitting op 10 maart 2017, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde, werd het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat hun woon- en verblijfplaats Mosul was, en dat de door hen overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende bewijs boden voor hun asielmotieven.

De rechtbank concludeerde dat de asielmotieven van eisers, die gebaseerd waren op gebeurtenissen in Mosul, niet relevant waren voor de beoordeling van hun aanvragen. De beroepen werden ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 april 2017, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 17/653 en AWB 17/652
V-nummers: [nummer] en [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 april 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser, en

[naam] , eiseres,
hierna te noemen: eisers,
gemachtigde mr. R.J.J. Flantua,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 16 december 2016 waarbij de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen (de bestreden besluiten).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Oublal, tolk in de Iraakse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] . Beiden bezitten de Iraakse nationaliteit. Op 15 augustus 2016 hebben zij aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in juni 2014 hun woonplaats Mosul in Irak, hebben verlaten na de inname van die stad door Islamitische Staat (IS). Zij hebben vervolgens in Ankara, Turkije, visumaanvragen voor Nederland ingediend. Na afwijzing van hun visumaanvragen zouden zij eind 2014 zijn teruggekeerd naar Mosul. Medio 2015 zou eiser zijn benaderd door IS om zijn werkzaamheden bij zijn oude werkgever op te pakken bij het inmiddels door IS overgenomen bedrijf. Eiser wilde niet onder de gegeven omstandigheden werken, om welke reden eisers in juli 2015 Mosul opnieuw zouden hebben verlaten en zij naar Nederland zijn gevlucht.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw). De door eisers opgegeven identiteit en nationaliteit worden gevolgd. De door eisers gestelde woon- en verblijfplaats Mosul en de door eiser gestelde werkzaamheden als tolk in de Duitse taal en de problemen met IS in Mosul worden niet geloofwaardig geacht.
3. Op wat eisers daartegen in beroep hebben aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat aan eisers niet langer een vestigingsalternatief in Bagdad stad wordt tegengeworpen, nu eisers op [geboortedatum] een dochter hebben gekregen en niet is gebleken dat zij familieleden hebben in Bagdad stad waar zij terecht kunnen, zodat de daartegen gerichte beroepsgronden geen bespreking behoeven.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun woon- en verblijfplaats Mosul was. Verweerder heeft in dat verband terecht gewezen op de visumaanvragen van 17 juni 2014 en gesteld dat het bevreemding wekt dat eisers op hun visumaanvragen Erbil als verblijfplaats hebben opgegeven. Eisers hebben in reactie hierop in beroep aangevoerd dat zij er vanuit gingen dat het opgeven van een adres in Mosul, Centraal-Irak, sowieso tot een afwijzing van het visum op grond van vestigingsgevaar zou leiden. Dit leidt echter niet tot een andere conclusie. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat eisers bij het ondertekenen van het aanvraagformulier ter verkrijging van het visum hebben verklaard kennis te hebben genomen van, voor zover hier van belang, het feit dat de gegevens betreffende de beslissing over de visumaanvraag worden ingevoerd in het Visum Informatie Systeem en daar gedurende maximaal vijf jaar worden opgeslagen. Tijdens deze periode zijn zij toegankelijk voor (…) immigratie- en asielautoriteiten in de lidstaten, zodat deze (…) een asielaanvraag kunnen onderzoeken (…). Ook hebben eisers met het ondertekenen van dit formulier verklaard dat alle door hen verstrekte persoonsgegevens naar hun beste weten juist en volledig zijn. Eisers hebben geen documenten overgelegd die hun gestelde verblijf in Mosul, na hun terugkeer uit Turkije in 2014, onderbouwen.
6. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde werkzaamheden als tolk in de Duitse taal bij het bedrijf [naam bedrijf] , te Mosul. Ten tijde van de visumaanvraag heeft hij aangegeven werkzaam te zijn als vertaler Nederlands, dan wel samen met zijn broers een restaurant te runnen. Aan de door hem overgelegde foto’s kan niet de waarde worden gehecht die eiser daar aan toekent, nu uit deze foto’s niet af te leiden valt dat deze zijn genomen in het betreffende bedrijf. Ook heeft eiser geen arbeidsovereenkomst of andersoortig administratief bewijs geleverd in de vorm van loonstroken. De in beroep ingebrachte verklaring van 17 januari 2017 kunnen zijn werkzaamheden ook niet onderbouwen nu deze verklaring ruim na het gestelde sluiten van het bedrijf is opgesteld, IS het bedrijf inmiddels zou hebben overgenomen en niet duidelijk is door wie deze verklaring is opgesteld. Ook de inhoud van de verklaring komt niet overeen met de verklaringen van eiser, nu vermeld staat dat hij naast dat hij werkzaamheden heeft verricht als vertaler in de Duitse taal ook werkzaam was als sales representative.
7. Nu asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de herkomst van de vreemdeling, kan een verdere bespreking van de asielrelazen van eisers, die zijn gebaseerd op gebeurtenissen in de plaats Mosul, achterwege blijven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun aanvragen zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel vormen. De beroepsgrond faalt derhalve.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.