ECLI:NL:RBDHA:2017:4161
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Iraakse eisers met herkomst uit Mosul
In deze zaak hebben eisers, geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum], beiden met de Iraakse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvragen werden ingediend op 15 augustus 2016, na hun vertrek uit Mosul in juni 2014, ten gevolge van de inname van de stad door Islamitische Staat (IS). Na een mislukte visumaanvraag in Turkije keerden zij eind 2014 terug naar Mosul, maar verlieten de stad opnieuw in juli 2015 om naar Nederland te vluchten.
De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de identiteit en nationaliteit van eisers werden gevolgd, maar de gestelde woon- en verblijfplaats in Mosul en de problemen met IS niet geloofwaardig werden geacht. Tijdens de zitting op 10 maart 2017, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde, werd het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat hun woon- en verblijfplaats Mosul was, en dat de door hen overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende bewijs boden voor hun asielmotieven.
De rechtbank concludeerde dat de asielmotieven van eisers, die gebaseerd waren op gebeurtenissen in Mosul, niet relevant waren voor de beoordeling van hun aanvragen. De beroepen werden ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 april 2017, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.