ECLI:NL:RBDHA:2017:4114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
AWB 16/13448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van Marokko als veilig land van herkomst in asielprocedures met betrekking tot strafrechtelijke vervolging

Op 21 april 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 16/13448, waarin de status van Marokko als veilig land van herkomst werd beoordeeld in het kader van een asielaanvraag. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had asiel aangevraagd en stelde dat zij bij terugkeer naar Marokko te vrezen had voor strafrechtelijke vervolging en eerwraak. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende had gemotiveerd waarom Marokko voor eiseres als veilig land kon worden aangemerkt, gezien de specifieke omstandigheden van haar situatie. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer had aangegeven dat Marokko als veilig land kan worden beschouwd, met uitzondering van LHBT's, en dat er 'verhoogde aandacht' moet zijn voor individuen die met strafrechtelijke vervolging te maken kunnen krijgen. De rechtbank vond dat de staatssecretaris niet had toegelicht wat deze 'verhoogde aandacht' precies inhield en wat dit betekende voor de bewijslast van de partijen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris had moeten motiveren waarom de situatie van eiseres niet onder deze uitzondering viel. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moest houden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.980,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/13448

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , van Marokkaanse nationaliteit, eiseres
en haar minderjarig kind
[minderjarige] ,van Syrische en Marokkaanse nationaliteit
,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunningasiel afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is in dit besluit bepaald dat eiseres geen verblijfsvergunning krijgt, niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek en tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt uitgevaardigd.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep tegen ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Op 11 juli 2016 zijn het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld waar eiseres en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Bij uitspraak van 18 juli 2016 (AWB16/13449) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen.
Bij brief van 19 juli 2016 heeft de rechtbank medegedeeld dat de behandeling van het beroep wordt heropend en wordt verwezen naar de meervoudige kamer.
Op 15 november 2016 heeft verweerder bij wijzigingsbesluit aan eiseres en haar minderjarige kind een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Overigens is het besluit van 18 juni 2016 ongewijzigd gebleven.
Op 14 februari 2017 is het beroep ter zitting door de meervoudige kamer behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich door hun gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat niet in geschil is dat sprake is van procesbelang bij het toetsen van de beoordeling door verweerder van het asielrelaas. Het gegeven dat eiseres thans op reguliere gronden verblijf wordt toegestaan doet hier niet aan af.
2. Eiseres stelt zich in deze fase van de procedure, gelet op de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:210 en ECLI:NL:RBDHA:2016:12152) niet langer op het standpunt dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst niet voldoet. Het geschil beperkt zich thans tot de vraag of Marokko ten aanzien van eiseres als veilig land heeft te gelden. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder het relaas van eiseres integraal geloofwaardig heeft geacht maar eiseres niet volgt in haar stelling dat zij op grond van haar relaas bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft onder meer verklaard dat zij bij terugkeer te maken krijgt met strafvervolging omdat zij illegaal is uitgereisd en omdat zij een kind heeft dat buiten het huwelijk is geboren. Ook stelt zij te vrezen voor eerwraak, waartegen zij geen bescherming van de autoriteiten kan inroepen. Marokko kan gelet op deze individuele omstandigheden voor eiseres niet worden aangemerkt als veilig land.
4. Op 9 februari 2016 heeft de staatssecretaris een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met als onderwerp “Uitbreiding nationale lijst van veilige landen van herkomst. De rechtbank stelt vast dat in deze brief de navolgende passage is opgenomen:
“Marokko kan wel worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBT’s. Bij de toepassing hiervan dient verhoogde aandacht te worden besteed aan de mogelijkheid dat dit anders kan liggen in individuele gevallen, met name als het gaat om personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging.”
In Bijlage 1, waar de beoordelingen zijn vermeld, is ten aanzien van Marokko de navolgende conclusie opgenomen:
“Conclusie
Op basis van bovengenoemde bronnen kom ik tot de conclusie dat Marokko kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBT’s. Dit kan in individuele gevallen ook anders liggen ten aanzien van personen die te maken hebben met strafrechtelijke vervolging. Marokko heeft wetten en andere voorschriften die waarborgen bieden en is partij bij verschillende mensenrechtenverdragen, al lijken deze niet altijd te worden nageleefd. Er lijkt geen sprake te zijn van refoulement van eigen burgers naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Het systeem van rechtsmiddelen biedt wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden, maar deze worden echter niet altijd ten volle nageleefd.”
5. De rechtbank stelt vast dat de bewoordingen in de brief en de bijlage niet identiek zijn. Niet duidelijk is of het (deels) gaat over personen die met vervolging te maken krijgen of te maken hebben. De strekking van de bewoordingen “verhoogde aandacht” is niet nader toegelicht en onduidelijk is wat het opnemen van deze passage betekent voor de bewijslast van partijen. Ook ter zitting is desgevraagd geen duidelijke toelichting verschaft, bijvoorbeeld of hiermee een tussencategorie wordt getracht te duiden. Immers, voor personen die te maken krijgen of hebben met strafvervolging is geen voorbehoud gemaakt, terwijl het expliciet benoemen van deze personen impliceert dat de staatssecretaris Marokko voor deze personen niet zonder meer veilig vindt. Hoe zwaar verweerder zijn eigen bewijslast en motiveringsplicht duidt is volstrekt onduidelijk. Ook is niet duidelijk wat de vreemdeling aannemelijk moet maken met betrekking tot de strafvervolging. Uit de bewoordingen blijkt geenszins dat de strafrechtelijke vervolging al moet zijn aangevangen of zijn aangekondigd. Nu geloofwaardig is geacht dat eiseres op enig moment strafbaar heeft gehandeld had verweerder hierover een gemotiveerd standpunt in moeten nemen. Door dit niet te doen heeft verweerder zijn besluit reeds hierdoor onvoldoende gemotiveerd waardoor dit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de beoordeling van het relaas en daaruit voortvloeiende gestelde vrees thans verder toetsen.
6. Vast staat dat eiseres nu een kind heeft van een andere man dan waarmee zij gehuwd is. Verweerder heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat zij hiervoor strafrechtelijk zal worden vervolgd omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat derden hier wetenschap van hebben en overigens uit het overgelegde HRW-rapport van 2 juni 2015 blijkt dat artikel 129 uit het Marokkaanse wetboek van strafrecht bepaalt dat vervolging uitsluitend plaatsvindt op aangifte van de echtgenoot die niet de biologische vader is.
Daargelaten de stelling ter zitting van eiseres dat zij bevraagd zal worden door de autoriteiten omdat het kind haar achternaam draagt en dit ongebruikelijk is in Marokko en zeker bij haar etnische groep, volgt de rechtbank verweerder in zijn argument dat sprake is van een klachtdelict. Dit brengt mee dat, hoewel eiseres een naar Marokkaans recht strafbaar feit heeft gepleegd en niet ondenkbaar is dat derden hiervan op de hoogte raken, het niet aannemelijk is dat tot vervolging zal worden overgegaan. Eiseres heeft immers zelf verklaard dat haar echtgenoot in 2011 is gevlucht uit Syrië en zij sindsdien niets meer van hem heeft vernomen.
7. Onderdeel van het asielrelaas van eiseres is dat zij ten gevolge van een zwangerschap buiten het huwelijk zeer ernstig is mishandeld door haar broers en vader die haar uit hoofde van eerwraak willen doden. De gevolgen hiervan waren dermate ernstig dat zij door het tegen haar uitgeoefende geweld haar ongeboren kind heeft verloren. Hierop heeft zij Marokko verlaten en heeft tien jaar in Syrië verbleven. Na ommekomst van deze periode heeft zij haar moeder gebeld om te vragen of ze naar huis kon komen. Haar moeder heeft haar verteld dat vader, broers en ooms nog steeds uit eerwraak naar haar op zoek zijn en dat terugkeer niet veilig is. Dit is aanleiding voor haar komst naar Nederland geweest. Eiseres heeft in beroep aanvullend en onder verwijzing naar producties gesteld dat zij geen bescherming van de autoriteiten zal krijgen tegen haar familie. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat uit overgelegde informatie blijkt dat eerwraak niet vaak voorkomt in Marokko en maatschappelijk niet is geaccepteerd. De rechtbank overweegt dat dit standpunt niet valt te rijmen met de geloofwaardig geachte verklaringen op dit punt, zodat verweerder hiermee niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet hoeft te vrezen voor eerwraak bij terugkeer. Ook het ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres aannemelijk moet maken dat de vrees voor eerwraak nog actueel is gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank zonder nadere motivering onverenigbaar met de geloofwaardig geachte verklaring dat de moeder na ommekomst van tien jaar heeft gezegd dat de vader en de broers nog steeds naar eiseres op zoek zijn. Op de gemotiveerde stelling van eiseres, dat zij niet de bescherming van de autoriteiten kan inroepen, heeft verweerder in beroep evenmin voldoende gemotiveerd gereageerd. Ook betekent het aangifte doen van eerwraak dat zij daarmee spontaan bekent een strafbaar feit te hebben gepleegd of daarvan te worden verdacht door seksuele omgang buiten het huwelijk te hebben. Weliswaar is hiervoor overwogen dat dit strafbare feit een klachtdelict is en in het geval van eiseres vervolging niet aannemelijk is. Dit laat onverlet dat verweerder ook dient te motiveren of van eiseres kan worden gevergd dat zij bij de politie moet verklaren dat zij een strafbaar feit heeft gepleegd of hiervan wordt verdacht omdat ze de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten wil inroepen.
8. Verweerder is uitgegaan van de verklaring van eiseres dat zij met gebruikmaking van een paspoort van een derde en dus illegaal is uitgereisd. In het voornemen en besluit is tegengeworpen dat dit niet aan terugkeer in de weg staat omdat eiseres in haar gehoor heeft verklaard dat zij in het bezit is van een eigen paspoort en dat het voor haar makkelijker is om terug te keren naar Marokko via de ambassade. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan deze verklaringen van eiseres – in hun context bezien – niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat eiseres zelf ook van mening is dat zij zonder problemen Marokko in kan reizen.Vast staat voorts dat in het paspoort van eiseres geen uitreisstempels staan. Ter onderbouwing van de strafbaarstelling van illegale uitreis heeft eiseres verwezen naar de website van de internationale Federatie voor mensenrechten (FIDH). Gelet op de door eiseres aangehaalde wetgeving neemt de rechtbank aan dat illegale uitreis in Marokko strafbaar is gesteld en dat zij niet kan aantonen dat zij Marokko legaal heeft verlaten als zij terugkeert. De stelling van verweerder ter zitting dat daarom nog niet aannemelijk is dat hier bij inreis enig gewicht aan wordt toegekend volgt de rechtbank niet, nu verweerder dat niet heeft onderbouwd en de rechtbank niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten op dit punt hun eigen wetgeving niet handhaven. Voorts geldt dat uit de verwijzing van verweerder naar het democratische gehalte van Marokko en de uit de aanwijzing van Marokko als veilig land juist eerder zou moeten worden afgeleid dat Marokko een rechtsstaat is en dus zijn wetgeving wel handhaaft.
Dat eiseres niet alleen de strafbaarstelling moet onderbouwen maar ook verder aannemelijk moet maken dat zij daadwerkelijk zal worden vervolgd volgt de rechtbank niet. Deze eis volgt immers niet uit de aanwijzing als veilig land. Door deze nadere eis te stellen miskent verweerder overigens de strekking van een strafbaarstelling. Er kunnen redenen zijn waarom niet tot vervolging wordt overgegaan die eiseres onmogelijk kan overzien. Eiseres kan niet voorzien wat de capaciteit van het openbaar ministerie is, hoe het bewijs wordt ingeschat of op welk wijze bijvoorbeeld invulling wordt gegeven aan het opportuniteitsbeginsel.
Niet is vereist dat een dagvaarding wordt overgelegd of dat andere daden van vervolging worden aangetoond. Maatgevend is de vraag of aannemelijk is dat eiseres te maken zal krijgen met strafrechtelijke vervolging. Gezien de strafbaarstelling van illegale uitreis en het gegeven dat eiseres zou terugkeren met een paspoort waarin geen uitreisstempels zijn aangebracht, is dit alleszins denkbaar. Het bij de aanwijzing opnemen dat in individuele gevallen Marokko niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met name als het gaat om vreemdelingen die te maken hebben met strafrechtelijke vervolging brengt vervolgens mee dat verweerder in dit geval gehouden is te motiveren of en waarom Marokko desalniettemin voor eiseres als veilig land heeft te gelden nu vaststaat dat strafbare illegale uitreis heeft plaatsgevonden en terugkeer door legale inreis wordt verwacht.
9. Gelet op bovenstaande overwegingen zal het besluit wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel worden vernietigd. Verweerder zal, indien hij de afwijzing van de asielaanvraag wil handhaven, opnieuw moeten motiveren waarom Marokko in het licht van het geloofwaardig geachte relaas voor eiseres als veilig land heeft te gelden. Verweerder zal zich hierbij expliciet dienen uit te laten hoe hij de zwaarte van zijn motiveringsplicht duidt nu de staatssecretaris bij de aanwijzing van Marokko als veilig land een opmerking heeft gemaakt over personen die te maken hebben met strafrechtelijke vervolging.
10. De beoordeling van het beroep op artikel 64 van de Vw 2000 behoeft thans geen bespreking. Op eiseres rust immers geen vertrekplicht omdat zij in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning.
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure die eiseres heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de zitting op 11 juli 2016, 1 punt voor de nadere reactie op het besluit van 15 november 2016 en 1 punt voor de zitting op 14 februari 2017, à € 495,- per punt).
12. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond,
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, voorzitter, mr .J.L.M. Dohmen en mr. C.T.C. Wijsman, rechters, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen - van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.