Op grond van artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder: „behandeling van een verzoek om internationale bescherming”: alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2011/95/EU, met uitzondering van de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald krachtens de bepalingen van deze verordening.
Op grond van artikel 3, eerste lid, behandelen de lidstaten elk verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend, inclusief aan de grens of in de transitzones. Het verzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is.
Op grond van artikel 7, eerste lid, zijn de in hoofdstuk III vastgestelde criteria aan de hand waarvan de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald van toepassing in de volgorde waarin ze voorkomen in de tekst.
Op grond van artikel 17, eerste lid, kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, lid 1, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, is de verantwoordelijke lidstaat verplicht een verzoeker wiens verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen.
Op grond van artikel 18, tweede lid, voor zover hier van belang, behandelt de verantwoordelijke lidstaat in de in lid 1, onder b) bedoelde omstandigheden, het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af.
Op grond van artikel 23, eerste lid, kan, wanneer een lidstaat waar een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), een nieuw verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, van oordeel is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 20, lid 5, en artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), hij die andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen.
Op grond van artikel 23, tweede lid, wordt een verzoek tot terugname zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac‑treffer op grond van artikel 9, lid 5, van de Verordening (EU) nr. 603/2013.
Op grond van artikel 23, derde lid, berust, indien het verzoek tot terugname niet binnen de in lid 2 vermelde termijnen wordt ingediend, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend.
Op grond van artikel 24, eerste lid, kan, wanneer een lidstaat op het grondgebied waarvan een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), zich zonder verblijfstitel ophoudt en waar er geen nieuw verzoek om internationale bescherming is ingediend, van oordeel is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), hij die andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen.
Op grond van artikel 24, tweede lid, wordt, voor zover hier van belang, wanneer een lidstaat op het grondgebied waarvan een persoon zich zonder verblijfstitel ophoudt, besluit het Eurodac-systeem te raadplegen overeenkomstig artikel 17 van de Verordening (EU) nr. 603/2013, het verzoek tot terugname van een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b) van deze verordening, wiens verzoek om internationale bescherming niet bij definitieve beslissing is afgewezen, zo snel mogelijk ingediend, en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 17, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.
Op grond van artikel 24, vijfde lid, wordt het verzoek tot terugname van de persoon bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen, als omschreven in de in artikel 22, lid 3, vermelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene, aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van deze verordening verantwoordelijk is.
Op grond van artikel 25, eerste lid, verifieert de aangezochte lidstaat de gegevens en neemt een besluit over het terugnameverzoek, en wel zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek. Wanneer het verzoek is gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens, wordt die termijn teruggebracht tot twee weken.
Op grond van artikel 25, tweede lid, staat het zonder reactie laten verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van één maand of twee weken, gelijk met aanvaarding van het verzoek en houdt de verplichting in om de betrokken persoon terug te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.
Op grond van artikel 26, eerste lid, stelt de verzoekende staat, wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname of de terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), de betrokkene in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat en, indien van toepassing, van het besluit om zijn verzoek om internationale bescherming niet te behandelen.