3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1, 2 en 3
Verklaringen
Aangever [slachtoffer 1 ] (hierna: [slachtoffer 1 ] ) heeft verklaard dat hij op 25 november 2015 met zijn scooter reed over het trottoir van de straat in Den Haag waarin hij woont. Hij reed daarbij langs de woning van de verdachte. Zijn vriendin, aangeefster [slachtoffer 2 ] (hierna: [slachtoffer 2 ] ), zat achterop de scooter. Nadat zij bij de woning van [slachtoffer 1 ] van de scooter waren gestapt hoorde [slachtoffer 1 ] iemand schreeuwen. Hij zag dat dit de verdachte was, die schreeuwde: “ben je kanker gek?! Kom dan! Ik sla je dood!”. De verdachte werd agressief en nam een agressieve houding aan. Hij had een stang van ongeveer tussen 1.50 meter en 1.80 meter lang in zijn handen. Hij had zijn linkerhand onder en rechterhand boven en hield de stang over zijn rechterschouder. Hij stond 1 tot 1,5 meter bij [slachtoffer 1 ] vandaan en haalde uit naar de linkerheup van [slachtoffer 1 ] , waardoor deze geraakt werd. Hierbij is het scherm van [slachtoffer 1 ] mobiele telefoon kapot gegaan. [slachtoffer 1 ] schrok en deed een stap achteruit. De verdachte hield de stang nog vast. [slachtoffer 2 ] sprong ertussen en pakte de stang vast, waardoor de verdachte en [slachtoffer 2 ] beiden de stang vast hielden. De verdachte maakte toen een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 2 ] waardoor hij haar ter hoogte van haar borstbeen raakte. Zij zakte door haar knieën en schreeuwde van de pijn.
[slachtoffer 2 ] heeft als volgt verklaard. Zij zat achterop de scooter die haar vriend - [slachtoffer 1 ] - bestuurde. Zij zag de verdachte bij een geparkeerde auto staan met een stalen buis in zijn handen. Bij de woning van haar vriend stapten zij af. [slachtoffer 2 ] liep de gang in en hoorde geschreeuw buiten. Toen zij naar buiten liep zag zij op 20 meter afstand de verdachte staan. De verdachte riep: “kankerlijer” en haar vriend riep dat hij zijn mond moest houden en normaal moest doen. Hierop kwam de verdachte in hun richting rennen. Aan de rechterzijde van zijn lichaam had hij de stalen buis in zijn handen die zij eerder had gezien toen zij hem passeerden. De verdachte riep: “wat zeg je, wat zeg je, ik maak je dood kankergek.” Hij naderde haar vriend op anderhalve meter, haalde de stalen buis met volle kracht naar achteren en vervolgens met volle kracht naar voren waardoor hij de linkerzijde van de zij van [slachtoffer 1 ] raakte. [slachtoffer 2 ] sprong ertussen en pakte de stalen buis. De verdachte was sterker en duwde haar met de buis van hem af. Vervolgens zag zij dat hij de buis kantelde waardoor de stalen punt in haar richting kwam, dat hij de buis naar achteren haalde om kracht op te bouwen en vervolgens met volle kracht en gewicht haar probeerde te doorboren met de stalen buis. Zij voelde op dat moment een hevige stekende pijn tussen haar ribben/borstbeen.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2 ] verklaard dat zij als gevolg hiervan een rode vlek op haar borstbeen had opgelopen.
[getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte met een stok een beweging maakte in de richting van de buik van [slachtoffer 2 ] . Het was een behoorlijke por. De getuige zag dat [slachtoffer 2 ] vervolgens in elkaar zakte.
Verklaring van de verdachte
De verdachte had de auto voor zijn huis geparkeerd omdat hij een mini hobby steiger aan het uitladen was. Op dat moment kwam een scooter met hoge snelheid over het trottoir rijden. De scooter had zijn dochtertje van vier jaar oud kunnen raken, want de voordeur stond open. De verdachte is naar [slachtoffer 1 ] toegelopen om hem te vertellen wat er zou gebeuren als zijn dochter of vrouw naar buiten waren gekomen. Hij stond voor [slachtoffer 1 ] en had een steigerdeel nog in zijn handen. Hij had dit steigerdeel niet bewust meegenomen. [slachtoffer 1 ] stapte op de verdachte af, waardoor de verdachte hem een duw gaf om de afstand tussen beiden groter te maken. Hierop vloog [slachtoffer 2 ] hem aan. Op hetzelfde moment vloog ook [slachtoffer 1 ] hem aan en vielen zij alle drie op de grond. [slachtoffer 2 ] probeerde de aluminiumbuis uit zijn handen te trekken. Er ontstond een worsteling. De verdachte heeft rukkende bewegingen gemaakt om de aluminiumbuis uit de handen van de [slachtoffer 2 ] te trekken. De verdachte heeft niet geslagen of geschopt, hij duwde het steigerdeel naar voren. Tijdens deze worsteling hoorde hij [slachtoffer 2 ] ineens een harde kreet geven. Hij zag haar op de grond liggen. Hij had niet de intentie om [slachtoffer 2 ] te raken, maar bij het lostrekken van het steigerdeel heeft hij haar misschien geraakt. Hij heeft geen bedreiging geuit.
Conclusies
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Wat betreft de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, stelt de rechtbank voorop dat onder 'mishandeling' in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn alsmede - onder omstandigheden - het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat (Vlg. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014/402). De rechtbank overweegt dat - ervan uitgaande dat de verdachte [slachtoffer 1 ] heeft geslagen zoals [slachtoffer 1 ] heeft verklaard - uit het dossier niet volgt dat [slachtoffer 1 ] als gevolg daarvan pijn of letsel heeft ondervonden, dan wel dat deze klap bij hem een hevige onlust veroorzakende gewaarwording heeft veroorzaakt. De verklaring van [slachtoffer 1 ] dat hij geen last heeft gehad van de klap, wijst er juist op dat dit niet het geval is. Dit leidt ertoe dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Wat betreft de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van [slachtoffer 2 ] als betrouwbaar aanmerkt, nu zij consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Voorts vindt de verklaring steun in de getuigenverklaringen, waaronder de verklaring van de onafhankelijke [getuige 1] .
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangeefster doordat hij met een staaf tegen haar borstbeen heeft gestoken.
Feit 3
[slachtoffer 1 ] heeft verklaard dat de verdachte heeft tegen hem heeft gezegd: “ik maak je dood!”. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2 ] . De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen verder op essentiële punten overeen komen en dat daardoor geen twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Voorts overweegt de rechtbank dat de bedreiging past in het geschil dat was ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer 1 ] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1 ] .
Feit 4 (PL2100-2015263489-1; bijlage bij voornoemd proces-verbaalnummer)
Aangever [slachtoffer 3 ] (hierna: [slachtoffer 3 ] ), afkomstig uit Brabant, heeft verklaard dat hij op 25 november 2015 tussen 11:30 uur en 12:30 uur aan het werk was als timmerman in een woning te Wassenaar. De verdachte en zijn broer [naam] (hierna: broer) waren schilderwerkzaamheden aan het uitvoeren in deze woning. [slachtoffer 3 ] kende de verdachte en zijn broer sinds oktober 2015. [slachtoffer 3 ] was op de bewuste dag geïrriteerd omdat de auto’s van de verdachte en zijn broer zodanig geparkeerd waren dat er voor [slachtoffer 3 ] geen parkeerruimte meer op de oprit was. Op een gegeven moment zei [slachtoffer 3 ] “kut Hagenezen” tegen verdachte en zijn broer. Hierop draaide de verdachte zich om en vloog [slachtoffer 3 ] aan. Vervolgens liep de verdachte naar zijn auto en pakte een hakbijl met houten steel van ongeveer 60 centimeter en liep daarmee in de richting van [slachtoffer 3 ] . Hij hield deze ter hoogte van zijn schouder. [slachtoffer 3 ] was angstig en rende weg.
[getuige 2] was op woensdag 25 november 2015 als chauffeur aan het werk om materialen af te leveren bij de betreffende woning. In de woning waren twee schilders aan het werk en een timmerman. De timmerman was aan het mopperen dat er auto’s geparkeerd stonden, waardoor hij steeds een eind moest lopen. De timmerman zei nog iets, waarop één van de schilders naar de timmerman rende en hem een klap gaf. De schilder zei: “kom maar, ik maak je kapot!”. De timmerman riep iets na. De schilder liep naar één van de personenauto’s en had vervolgens een hakbijl van ongeveer 1 meter in zijn hand. Hij rende hiermee in de richting van de timmerman. De schilder gilde: “ik maak je kapot, kom dan, ik maak je kapot.”
De verdachte heeft verklaard dat hij op 25 november in de ochtend een woordenwisseling heeft gehad in Wassenaar met een meneer uit Brabant. Dat gebeurde bij een pandje waar ze met zijn drieën bezig waren. Zij stonden in de weg. Die man deed lelijk tegen hen. De verdachte stond naast zijn broer tijdens deze woordenwisseling.
Overweging
[slachtoffer 3 ] heeft verklaard dat de verdachte hem heeft bedreigd met een hakbijl. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de - onafhankelijke - [getuige 2] , die tevens heeft verklaard over de verbale bedreiging. Hoewel de verklaring van [getuige 2] de mogelijkheid openlaat dat het niet de verdachte, maar zijn broer degene is geweest die [slachtoffer 3 ] aldus heeft bedreigd, volgt uit de verklaring van [slachtoffer 3 ] dat het de verdachte was. Daarbij betrekt de rechtbank dat [slachtoffer 3 ] sinds oktober, dus ruim een maand, werkzaam was in de woning waar ook de verdachte en zijn broer werkzaam waren. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [slachtoffer 3 ] zich heeft vergist. Ook heeft de broer van de verdachte ontkend dat hij [slachtoffer 3 ] heeft bedreigd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 4 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.