ECLI:NL:RBDHA:2017:395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
C/09/522138 / FT RK 16/2469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring op basis van onvoldoende onderbouwde vorderingen

Op 17 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij de verzoeksters, bestaande uit drie stichtingen die zich bezighouden met pensioen- en opleidingsfondsen voor de bouwnijverheid, een verzoekschrift hebben ingediend tot faillietverklaring van de verweerster. De verzoeksters stelden dat de verweerster in een toestand verkeerde waarin zij had opgehouden te betalen, omdat zij hun vorderingen onbetaald liet. De verzoeksters vorderden niet-afgedragen premies van respectievelijk € 2.107,91, € 53,86 en € 115,56, maar de verweerster heeft deze vorderingen gemotiveerd betwist.

De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat de vorderingsrechten van de verzoeksters niet summierlijk waren komen vast te staan. De rechtbank overwoog dat de verzoeksters hun vorderingen hadden gebaseerd op een eerder vonnis van 4 september 2013, waarin de verweerster was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.256,99 inzake niet-afgedragen premies. Echter, de periode waarover de huidige vorderingen zijn ingesteld, viel niet volledig binnen de periode van het eerdere vonnis, waardoor de rechtbank oordeelde dat de vorderingen onvoldoende waren onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat, zelfs als het eerdere vonnis als voldoende onderbouwing zou kunnen worden beschouwd, er niet was aangetoond dat er sprake was van drie separate vorderingsrechten van de verzoeksters. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, en de uitspraak werd gedaan door mr. M.M.F. Holtrop, in tegenwoordigheid van griffier R. Becker. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/522138 / FT RK 16/2469
uitspraakdatum: 17 januari 2017
1) DE STICHTING ‘STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID’,
2) DE STICHTING ‘STICHTING AANVULLINGSFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID’,
en
3) DE STICHTING ‘STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID’,
verzoeksters,
advocaat mr. E.T. van den Hout,
hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerster]
verweerster.
Het verzoekschrift is op 10 januari 2017 behandeld in raadkamer. Verweerster is daarbij gehoord.
Verzoeksters hebben het faillissement van verweerster aangevraagd stellende dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij hun vorderingen onbetaald laat. Verzoeksters vorderen (behoudens nader gespecificeerde bedragen aan rente en kosten) niet-afgedragen premies van respectievelijk € 2.107,91, € 53,86 en € 115,56.
Verweerster heeft de vorderingen van verzoeksters gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat hierop, voor zover van belang, als volgt in.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingsrechten van verzoeksters niet summierlijk komen vast te staan, zodat het verzoek tot faillietverklaring moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat verzoeksters aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd een vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 september 2013. Verweerster is daarbij veroordeeld te betalen een bedrag van € 2.256,99 inzake niet-afgedragen premies. Deze premies hebben betrekking op de periode van november 2012 tot en met februari 2013. Echter, het onderhavige faillissementsrekest heeft betrekking op premies inzake de periode van 28 januari 2013 tot en met 24 april 2014. Dit bestrijkt dus slechts ongeveer een kwart van de periode in voormeld vonnis (iets meer dan de maand februari 2013). Hiermee zijn de vorderingen dus onvoldoende onderbouwd.
Voor zover voormeld vonnis al zou kunnen worden beschouwd als voldoende onderbouwing van de bedragen die verzoeksters vorderen, is daarmee niet gebleken van de vereiste pluraliteit. In dat vonnis is verweerster immers veroordeeld tot betaling van € 2.256,99 aan Bpf c.s. (behoudens rente en kosten). Hieruit blijkt niet van drie separate vorderingsrechten.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster], voornoemd.
Gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en uitgesproken op 17 januari 2017, in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.