ECLI:NL:RBDHA:2017:3916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
09/797151-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Den Haag, die betrokken was bij een verkeersongeval op 17 februari 2016 in Leiden. De verdachte, bestuurder van een vrachtauto met een hoogwerker, veroorzaakte een ongeval waarbij een vrouwelijke fietsster zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn aanmerkelijk onoplettend gedrag niet de nodige voorzichtigheid in acht had genomen, ondanks de aanwezigheid van verkeersborden en een verkeersregelaar die hem waarschuwden voor de hoogtebeperkingen. De verdachte had de borden en de hoogtebeperkingsbalk niet opgemerkt en reed met een voertuig dat hoger was dan toegestaan, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn handelen als roekeloos en onvoorzichtig werd aangemerkt. De rechtbank legde een taakstraf van 90 uren op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797151-16
Datum uitspraak: 18 april 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 15 december 2016 (regie) en 4 april 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met hoogwerker), daarmede rijdende over de weg, de Lammenschansweg (de Jan van Houtbrug) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse immers vonden op voornoemde weg wegwerkzaamheden plaats en/of waren in verband daarmee beperkte verkeersmaatregelen van kracht en/of (vervolgens)
- geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op de, vanaf 1200 meter tot en met 200 meter, voor de Jan van Houtbrug, geplaatse borden die tijdelijke gesloten verklaring voor autobussen en vrachtauto's inhield (bord C7) en/of (vervolgens)
-
geen althans onvoldoende acht heeft geslagen op het, op 200 meter, voor de Jan van Houtbrug, geplaatste bord (bord C19) die tijdelijk gesloten verklaring inhield voor voertuigen die hoger zijn dan op het bord is aangegeven (in dit geval 2,6 meter)
- geen acht heeft geslagen op de aanwezig verkeersregelaars en/of (vervolgens)
- geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op de tijdelijke hoogte beperkingsbalk (max. doorrijhoogte 2,6 m), welke was aangebracht op de Jan van Houtbrug terwijl op zijn motorrijtuig een hoogwerker bevestigd zat waarvan de mast op 3 meter hoogte uitstak en/of (vervolgens)
- met voornoemde hoogwerker tegen de hoogte beperkingsbalk is aangereden waardoor deze afbrak en (vervolgens) tegen een lantaarnpaal aan viel waardoor die lantaarnpaal afbrak en/of omviel en/of (vervolgens)
- de hoogtebeperkingsbalk en/of lantaarnpaal op/tegen een aldaar rijdende fietser terecht is gekomen tengevolge waarvan die fietser ten val is gekomen,
waardoor een ander te weten die fietser [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een schedelfractuur en/of een (aantal) ribfractu(u)r(en) en/of een sleutelbeenfractuur en/of een schouderbladfractuur en/of een klaplong en/of een snijwond aan het hoofd en/of een neusbloeding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Leiden als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met hoogwerker), daarmee rijdende op de weg, Lammenschansweg/J v Houtbrug, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse immers vonden op voornoemde weg wegwerkzaamheden plaats en/of waren in verband daarmee beperkte verkeersmaatregelen van kracht en/of (vervolgens)
- geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op de, vanaf 1200 meter tot en met 200 meter, voor de Jan van Houtbrug, geplaatse borden die tijdelijke gesloten verklaring voor autobussen en vrachtauto's inhield (bord C7) en/of (vervolgens)
-
geen althans onvoldoende acht heeft geslagen op het , op 200 meter, voor de Jan van Houtbrug, geplaatste bord (bord C19) die tijdelijk gesloten verklaring inhield voor voertuigen die hoger zijn dan op het bord is aangegeven (in dit geval 2,6 meter)
- geen acht heeft geslagen op de aanwezig verkeersregelaars en/of (vervolgens)
- geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op de tijdelijke hoogte beperkingsbalk (max. doorrijhoogte 2,6 m), welke was aangebracht op de Jan van Houtbrug terwijl op zijn motorrijtuig een hoogwerker bevestigd zat waarvan de mast op 3 meter hoogte uitstak en/of (vervolgens)
- met voornoemde hoogwerker tegen de hoogte beperkingsbalk is aangereden waardoor deze afbrak en (vervolgens) tegen een lantaarnpaal aan viel waardoor die lantaarnpaal afbrak en/of omviel en/of (vervolgens)
- de hoogtebeperkingsbalk en/of lantaarnpaal op/tegen een aldaar rijdende fietser terecht is gekomen tengevolge waarvan die fietser ten val is gekomen,
waardoor een ander te weten die fietser [slachtoffer] letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Vaststaande feiten [1]
Op 17 februari 2016 was verdachte, als bestuurder van een bedrijfsauto waarop een hoogwerker was bevestigd – waarmee het voertuig in totaal ongeveer drie meter hoog was – betrokken bij een ongeval op de Jan van Houtbrug op de Lammenschansweg te Leiden. In verband met de technische staat van de Jan van Houtbrug waren beperkende verkeersmaatregelen van kracht. In verband hiermee waren vanaf 1200 meter voor de brug meerdere vooraanduidingen geplaatst die verband hielden met de werkzaamheden. [2] Verdachte heeft de vooraanduidingen welke aangaven dat de brug gesloten was voor autobussen en vrachtauto’s gezien en terecht geoordeeld dat deze geen betrekking hadden op de door hem bestuurde bedrijfsauto en is verder gereden. De twee vooraanduidingen welke aangaven dat de brug was gesloten voor voertuigen hoger dan 2,6 meter, alsmede de op de brug aangebrachte hoogtebeperkingsbalk heeft verdachte niet gezien. [3] Evenmin heeft verdachte een aanwezige verkeersregelaar gezien die heeft getracht hem aanwijzingen te geven zachter te rijden en op te letten op de hoogtebeperkingsbalk. [4] Vervolgens is verdachte met de hoogwerker tegen deze balk aangereden waarbij de balk is gevallen en in zijn val een aan de rechterzijde van de weg staande lantaarnpaal heeft geraakt die vervolgens een zich op de Jan van Houtbrug bevindende fietsster heeft geraakt. Het slachtoffer heeft ten gevolge hiervan een hersenschudding, een uitgebreide schedelfractuur, diverse breuken, een klaplong, een snijwond aan het hoofd, een neusbloeding en een schaafplek opgelopen.
Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en de rechtbank oordeelt dat de tenlastelegging in zoverre bewezen kan worden.
Aan de orde is de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerwet 1994. Hiertoe dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als roekeloos dan wel zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend.
Subsidiair is aan de orde de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat zijn handelen als zeer onvoorzichtig en onoplettend dient te worden aangemerkt en er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Volgens het standpunt van de officier van justitie heeft verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld doordat hij een reeks waarschuwingen niet heeft gezien en hij bovendien met een te hoge snelheid heeft gereden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het ongeval niet aan de schuld van verdachte is te wijten en niet is ontstaan als gevolg van roekeloos dan wel zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend gedrag. Dat verdachte geen acht heeft geslagen op de hoogtebeperkingsbalk en er daardoor tegenaan is gereden is het gevolg geweest van een samenloop van onvoldoende verkeersborden met betrekking tot de hoogtebeperking en het feit dat de verkeersregelaar zich niet aan zijn instructies heeft gehouden en niet heeft ingegrepen. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de omstandigheid dat een dag eerder op dezelfde plek een soortgelijk ongeval heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft zich met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Naar vaste jurisprudentie mag de ernst van de gevolgen – in casu heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het ongeval – niet meewegen bij het oordeel omtrent de verwijtbaarheid van de gedragingen.
Uit het vastgestelde verkeersgedrag concludeert de rechtbank, anders dan de verdediging, dat verdachte niet de nodige oplettendheid in acht heeft genomen en hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor de tijdelijk gewijzigde verkeerssituatie.
Verdachte heeft immers niet gezien dat zowel op ongeveer 200 meter voor de brug als bij de brug zelf een verkeersbord was geplaatst waarop een tijdelijk gesloten verklaring voor voertuigen van 2,6 meter of hoger stond vermeld. Daarnaast heeft verdachte de hoogtebeperkingsbalk zelf evenmin gezien, terwijl ook op die balk duidelijk zichtbaar stond aangegeven wat de maximale doorrijhoogte was. Bovendien heeft verdachte niet opgemerkt dat een verkeersregelaar heeft getracht hem aanwijzingen te geven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit meerdere verwijtbare momenten van onoplettendheid. Daarbij kan van elke verkeersdeelnemer – en van verdachte als bestuurder van een voertuig dat hoger was dan die van de gebruikelijke verkeersdeelnemer in het bijzonder – bij afwijkende verkeerssituaties een extra zorgvuldigheid worden verlangd.
De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheden dat de verkeersregelaar mogelijk niet conform zijn instructies aanwijzingen heeft gegeven en dat de plaatsing van de verkeersborden en overige waarschuwingen mogelijk niet optimaal is geweest niet in de weg staan aan de conclusie dat verdachte zelf onoplettend heeft gereden. Ook de omstandigheid dat er eerder een vergelijkbaar ongeval heeft plaatsgevonden doet aan de gedragingen van verdachte niet af.
Dat verdachte zou hebben gereden met een te hoge snelheid is hem niet tenlastegelegd. Deze door de officier van justitie gestelde gedraging van verdachte betrekt de rechtbank dan ook niet in haar oordeel.
De rechtbank komt op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden tot de conclusie dat het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onoplettend is aan te merken en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 17 februari 2016 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met hoogwerker), daarmede rijdende over de weg, de Lammenschansweg (de Jan van Houtbrug) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie ter plaatse immers vonden op voornoemde weg wegwerkzaamheden plaats en waren in verband daarmee
beperkendeverkeersmaatregelen van kracht en vervolgens
- geen acht heeft geslagen op het, op 200 meter, voor de Jan van Houtbrug,
geplaatstebord (bord C19)
dattijdelijk gesloten verklaring inhield voor voertuigen die hoger zijn dan op het bord is aangegeven (in dit geval 2,6 meter) en vervolgens
- geen acht heeft geslagen op de aanwezig
e verkeersregelaaren vervolgens
- geen acht heeft geslagen op de tijdelijke hoogtebeperkingsbalk (max. doorrijhoogte 2,6 m), welke was aangebracht op de Jan van Houtbrug terwijl op zijn motorrijtuig een hoogwerker bevestigd zat waarvan de mast op 3 meter hoogte uitstak en vervolgens
- met voornoemde hoogwerker tegen de hoogtebeperkingsbalk is aangereden waardoor deze tegen een lantaarnpaal aan viel waardoor die lantaarnpaal afbrak en omviel en vervolgens
- de hoogtebeperkingsbalk en/of lantaarnpaal tegen een aldaar rijdende fietser terecht is gekomen tengevolge waarvan die fietser ten val is gekomen,
waardoor een ander, te weten die fietser genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en een schedelfractuur en een aantal ribfracturen en een sleutelbeenfractuur en een schouderbladfractuur en een klaplong en een snijwond aan het hoofd en een neusbloeding is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen achten dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dan heeft de raadsman verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat verdachte en zijn werkgever onmiddellijk na het ongeval en ook later contact hebben gezocht en gehouden met het slachtoffer. Ook heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Wanneer de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht, dan verzoekt de raadsman de straf te beperken tot een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft door onoplettend rijgedrag een ongeval veroorzaakt waardoor een fietsster ernstige verwondingen heeft opgelopen. Uit het dossier is gebleken dat zij hierdoor veel pijn heeft gehad en geruime tijd geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van verdachte rekening.
De rechtbank weegt eveneens in het voordeel van verdachte mee, dat hij zich van het begin af aan heeft bekommerd om het slachtoffer en dat hij na het ongeluk het nodige heeft gedaan om zijn spijt aan het slachtoffer te betuigen en om op de hoogte te blijven van het herstel van het slachtoffer. De rechtbank is ervan overtuigd dat verdachte zelf oprecht is aangedaan door het verkeersongeval en de gevolgen die dit ongeval heeft gehad voor het slachtoffer.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden zijn Mede gelet op de mogelijke gevolgen die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor verdachte zal hebben, zal de rechtbank deze ontzegging van de rijbevoegdheid echter geheel voorwaardelijk opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
90 (negentig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
45 (vijfenveertig) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat die ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016047432, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 62).
2.Proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse, blz. 22 t/m 62.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 april 2017.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , blz. 12 t/m 13.