ECLI:NL:RBDHA:2017:376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
C/09/518896 / JE RK 16-1969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige], die al jaren in een zorgelijke situatie verkeert, zowel op pedagogisch, cognitief, fysiek, sociaal als psychisch gebied. De ouders van [minderjarige] zijn niet in staat gebleken om de noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden en samen te werken met de gecertificeerde instelling. De rechtbank heeft de ouders verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen, maar heeft dit verzoek afgewezen, omdat de Raad van mening is dat een gedwongen kader nog steeds noodzakelijk is. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de periode van zes maanden, met de mogelijkheid tot observatie en onderzoek door onafhankelijke specialisten. Tevens is de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling toegewezen voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling en toestemming voor medische behandeling. De rechtbank heeft de ouders en de Raad voor de Kinderbescherming opgeroepen om verslag uit te brengen over de voortgang van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/518896 / JE RK 16-1969 & C/09/518905 / FA RK 16/7343
Datum uitspraak: 13 januari 2017

Beschikking van de meervoudige kamer

I. Machtiging tot uithuisplaatsing,
II. gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling en vervangende medische toestemming,
III. schorsing gezag
IV. verzoek beëindiging ondertoezichtstelling
in de zaak naar aanleiding van de op 26 september 2016 ingekomen verzoekschriften van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige] ,
bijzondere curator: mevrouw [mevrouw D] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te Wateringen,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat mr. R. Korver, kantoorhoudende te Amsterdam.

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 11 oktober 2016 van deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van 11 oktober 2016 tot 11 oktober 2017 en zijn de verzoeken machtiging tot uithuisplaatsing (C/09/518896), gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling (C/09/518896) en het subsidiaire verzoek schorsing gezag (C/09/518905) aangehouden tot deze terechtzitting. De door de ouders verzochte proceskostenveroordeling is eveneens aangehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- faxbericht van de zijde van mr. Korver, ingekomen ter griffie op 28 september 2016 met producties 22 t/m 27;
- faxbericht van de zijde van mr. Korver, ingekomen ter griffie op 29 september 2016 met producties 28 t/m 32;
- voornoemde beschikking d.d. 11 oktober 2016 waarvan de inhoud als hier overgenomen
dient te worden beschouwd;
- de brief van de zijde van de Raad, met bijgevoegd een verslag van het
verloop van de ondertoezichtstelling opgesteld door de gecertificeerde instelling,
ingekomen ter griffie d.d. 19 december 2016;
- het verweerschrift van de zijde van mr. Korver, tevens zelfstandig verzoek tot beëindiging
van de ondertoezichtstelling, ingekomen ter griffie d.d. 19 december 2016, met producties 33 t/m 46, eerder op 16 december 2016 binnengekomen zonder producties;
- het faxbericht van de zijde van mr. Korver, met aanvullende producties 47 t/m 51,
ingekomen ter griffie d.d. 22 december 2016;
- het verslag van de bijzondere curator d.d. 19 december 2016, ter terechtzitting overgelegd en eerder ingediend ter griffie;
- pleitnota mr. Korver;
- schriftelijke notitie van de ouders, voorgedragen ter zitting.
Op 23 december 2016 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [mevrouw A 1] en mevrouw [mevrouw B] , namens de Raad;
- mevrouw [mevrouw C] , namens de gecertificeerde instelling;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. Korver;
- drs. [mevrouw D] , bijzondere curator van [minderjarige] .
[minderjarige] heeft op 23 december 2016 in raadkamer een gesprek gehad met de rechters.

Verzoeken en verweer

De Raad handhaaft het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de periode van één jaar, middels een trajectmachtiging voor plaatsing in een ziekenhuis en daarop aansluitend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Tevens handhaaft de Raad het verzoek tot gedeeltelijke uitoefening van het gezag over [minderjarige] door de gecertificeerde instelling met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling en toestemming voor medisch handelen. Waarbij de toestemming zowel de toestemming van de ouders als van [minderjarige] zal vervangen en de duur van de gedeeltelijke gezagsuitoefening op één jaar zal worden bepaald. Tot slot handhaaft de Raad het subsidiaire verzoek de ouders gedurende twaalf weken gedeeltelijke te schorsen in de uitoefening van hun ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Mevrouw [mevrouw A 1] heeft de verzoeken ter terechtzitting namens de Raad verder toegelicht en daarbij het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige] groeit op in een gezin waar al jaren zorgen zijn en waar de noodzakelijke hulpverlening onvoldoende van de grond is gekomen. De situatie is de afgelopen periode ongewijzigd gebleven; de schoolgang is gestagneerd, [minderjarige] verkeert in een sociaal isolement, heeft geen eigen identiteitsontwikkeling en loopt ernstig achter in haar cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling. Er zijn meerdere medici bij [minderjarige] betrokken, die een verschillende visie hebben op welke behandeling in haar belang is. Met betrekking tot de schoolgang heeft de school van [minderjarige] , De Piramide, onlangs aangegeven dat [minderjarige] thans te zwak is om deel te nemen aan het klassikale onderwijs dat daar geboden wordt. De samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling komt niet van de grond, ook de communicatie verloopt moeizaam.
De ondertoezichtstelling dient gecontinueerd te worden. Indien het gedwongen kader wegvalt is de verwachting dat de kleine stapjes voorwaarts teniet zullen worden gedaan.
Om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te kunnen waarborgen is het noodzakelijk dat zij uit huis wordt geplaatst en de gecertificeerde instelling daarnaast het gezag over [minderjarige] uitoefent op de onderdelen scholing en medische behandeling. Het zorgelijke patroon dat zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan moet worden doorbroken door [minderjarige] uit het gezinssysteem te halen en in een neutrale setting te beoordelen wat zij nodig heeft om weer aan haar ontwikkelingstaken te kunnen toekomen.
Met betrekking tot de verzochte trajectmachtiging heeft de Raad aangegeven dat een ambulante screening ontoereikend wordt geacht en dat een korte plaatsing in een ziekenhuis noodzakelijk is om in een 24-uurs setting te kunnen beoordelen hoe [minderjarige] functioneert. Naar aanleiding van een medische screening kan gericht naar een voor haar geschikte vervolgplek worden gezocht. Ook de mogelijkheid tot plaatsing in een pleeggezin wordt daarbij onderzocht. De Raad acht het daarom noodzakelijk het verzoek om een trajectmachtiging mondeling te wijzigen in die zin dat thans ook om een machtiging tot uithuisplaatsing in een (crisis)pleeggezin wordt verzocht.
De Raad heeft voorts aangegeven dat [minderjarige] in principe wel tot een redelijke waardering van haar belangen in staat wordt geacht, maar dat zij dermate loyaal is aan haar ouders dat er geen sprake is van een eigen identiteitsontwikkeling. Reden waarom zij niet in staat is beslissingen te nemen die in haar belang zijn.
Mevrouw [mevrouw B] heeft hier tot slot namens de Raad aan toegevoegd dat een uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling niet hoeft te betekenen dat het behandelingstraject van dr. Berghoff wordt doorbroken.
Mevrouw [mevrouw C] heeft namens de gecertificeerde instelling aangegeven dat de situatie zich niet heeft verbeterd, dat de samenwerking met de ouders niet tot stand is gekomen en dat de communicatie moeizaam is verlopen. Er zijn door ouders onlangs afspraken gemaakt met de school, dit gebeurde niet in overleg met de gecertificeerde instelling.
Mr. Korver heeft namens de ouders verweer gevoerd en hiertoe een pleitnota overgelegd. In de eerste plaats betoogt hij wederom dat de Raad voor de Kinderbescherming niet ontvankelijk is in haar verzoeken. De Raad heeft reeds maanden geleden aangegeven dat zij de verzoeken ter terechtzitting mondeling zou toelichten, terwijl dergelijke verzoeken deugdelijke gemotiveerd aan de rechtbank dienen te worden voorgelegd, zodat aan de zijde van de ouders op adequate wijze verweer kan worden gevoerd. De wet kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de Raad had in hoger beroep dienen te gaan van de beschikking van 12 juli 2016 in plaats van een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing in te dienen. Ten aanzien van het door de Raad mondeling gewijzigde verzoek, strekkende tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing die tevens voorziet in de mogelijkheid om [minderjarige] in een (crisis)pleeggezin te plaatsen, heeft mr. Korver eveneens niet-ontvankelijkheid bepleit. Aangevoerd is dat het mondeling gewijzigde verzoek in strijd is met de wet.
De verzochte kinderbeschermingsmaatregelen zijn niet proportioneel, te meer er minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn, zoals ambulant diagnostisch onderzoek.
Met betrekking tot de gezondheid van [minderjarige] is opgemerkt dat haar medische toestand vooruit gaat door de behandeling van dr. Berghoff. De ouders vrezen dat een uithuisplaatsing gepaard gaande met het stopzetten van zijn behandeling de geboekte vooruitgang teniet zal doen. Zij hebben er geen vertrouwen in dat, zoals de Raad heeft aangegeven, de behandeling van dr. Berghoff bij een uithuisplaatsing kan worden voortgezet, aangezien de Raad weigert om met dr. Berghoff te communiceren.
Daarnaast heeft [minderjarige] de afgelopen periode meer epileptische insulten gehad. Mr. Korver heeft het ernstige vermoeden geuit dat deze toename is te wijten aan de stress die veroorzaakt wordt door de verzoeken van de Raad en de gerechtelijke procedures.
Voorts weerspreekt mr. Korver dat [minderjarige] niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen ten aanzien van haar gezondheid. De Raad heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd, te meer daar uit het rapport van de kinderpsychiater dr. Keijzer en het rapport van de psychotherapeute drs. Terweij het tegendeel blijkt. Ook de bijzondere curator heeft aangegeven dat [minderjarige] in dit soort zaken zelf kan beslissen. Dr. Keijzer en drs. Terweij hebben tevens hun zorgen geuit over de mogelijke gevolgen van een uithuisplaatsing voor de gesteldheid van [minderjarige] . Mede met het oog hierop is namens de ouders verzocht bij toewijzing van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Er is geen sprake van acuut gevaar en door het hoger beroep af te wachten, kan een eventuele achteraf onnodig bevonden uithuisplaatsing worden voorkomen.
Tot slot heeft mr. Korver namens de ouders verzocht de ondertoezichtstelling te beëindigen, daar de medische situatie van [minderjarige] verbeterd is en de maatregel contraproductief werkt. De door de ondertoezichtstelling veroorzaakte stress, spanning en onzekerheid hebben een negatieve invloed op haar gezondheidssituatie. De gecertificeerde instelling heeft slechts één gesprek gevoerd met [minderjarige] en de ouders. Van een intensief hulpverleningstraject is geen sprake; de ondertoezichtstelling heeft geen toegevoegde waarde.
De ouders communiceren actief met school en zetten zich volledig in om de schoolgang van [minderjarige] te hervatten. De school wil na de kerstvakantie een re-integratieplan opstellen. De ouders betwisten dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling naar zelfstandigheid wordt bedreigd. Er is geen sprake van een dusdanige bedreiging dat continuering van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan worden. Bovendien aanvaarden de ouders hulpverlening in een vrijwillig kader, waardoor een inbreuk op hun family life niet noodzakelijk is.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
De Raad is ontvankelijk in haar verzoeken tot uithuisplaatsing, gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling en het subsidiaire verzoek tot schorsing. Anders dan de ouders betogen kan de Raad meerdere verzoeken tot uithuisplaatsing na elkaar indienen binnen welke tijdspanne dan ook. Het belang van de minderjarige is altijd het uitgangspunt van de Raad en dit belang kan nopen tot het opnieuw indienen van een verzoek tot uithuisplaatsing. Anders dan wordt aangedragen betreft het nieuwe verzoek van de raad geen verkapt hoger beroep tegen de afwijzende beschikking van 12 juli 2016. De gronden waarop het nieuwe verzoek van de raad is gebaseerd, zijn nog niet door de rechtbank getoetst. Tot slot is de omstandigheid dat de Raad de categorie met betrekking tot de verzochte uithuisplaatsing ter zitting nader heeft geconcretiseerd, evenmin een reden om de raad niet ontvankelijk te achten in haar verzoeken. Een rechtsregel die daartoe noopt, is gesteld noch gebleken.
IV. verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling
De rechtbank ziet aanleiding om eerst het verzoek van de ouders tot beëindiging van de ondertoezichtstelling te behandelen. Immers, zo dit verzoek toewijsbaar is, dan behoeven de overige verzoeken geen verdere bespreking.
De ouders menen dat de ondertoezichtstelling voor [minderjarige] contraproductief werkt en een negatieve invloed heeft op haar gezondheid. De ouders zijn bereid om [minderjarige] ambulant te laten onderzoeken en voeren overleg met de school van [minderjarige] . Er bestaan plannen om de schoolgang van [minderjarige] weer te starten. Artsen hebben samen overleg over de medische toestand van [minderjarige] . Daarnaast menen de ouders dat zij [minderjarige] stimuleren in haar ontwikkeling. Zij vrezen voorts dat de voortduring van de ondertoezichtstelling ertoe zal leiden dat de behandeling van [minderjarige] zal worden stopgezet danwel wordt verstoord. Daarnaast stellen de ouders dat de WSG nauwelijks contact met hen heeft gezocht en voert zij de ondertoezichtstelling in feite niet uit.
De raad meent dat de ouders niet in staat zijn de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen en dat een gedwongen kader nog steeds noodzakelijk is.
De rechtbank deelt de opvatting van de raad op dit punt. Van een bedreigde ontwikkeling in de zin van artikel 1:255, eerste lid, BW, is onverminderd sprake.
In de beschikking van de rechtbank d.d. 11 oktober 2016 zijn er verschillende ontwikkelingsbedreigingen aan de ondertoezichtstelling ten grondslag gelegd. [minderjarige] heeft langdurige gezondheidsklachten en volgt een behandeling die niet volgens de Nederlandse richtlijn met betrekking tot de ziekte van Lyme is. De behandelend neuroloog, dr. Jonker, distantieert zich van de behandeling van dr. Berghoff en heeft te kennen gegeven dat aan deze behandeling risico’s verbonden zijn. [minderjarige] gaat al jaren niet naar school, verkeert in een sociaal isolement en haar fysieke gesteldheid is zorgelijk gezien het feit zij nauwelijks buiten komt en hele dagen op bed ligt. De enkele omstandigheid dat [minderjarige] thans rechtop kan zitten en dagelijks een wandelingetje met haar moeder buiten maakt, neemt die ontwikkelingsbedreiging niet weg. Nog steeds verkeert [minderjarige] in een sociaal isolement. Stappen om naar school te gaan zijn niet of nauwelijks gezet. [minderjarige] komt niet toe aan leren in de situatie waarin zij thans verkeert. Het IQ van [minderjarige] en haar vermogen tot leren zijn sterk achteruit gegaan, zo hebben de ouders aangegeven. [minderjarige] wordt zodoende ernstig in haar cognitieve, sociale, emotionele ontwikkeling bedreigd.
De rechtbank stelt voorts vast dat het de ouders niet is gelukt om zelfstandig tot het wegnemen van de bedreigde ontwikkeling voor [minderjarige] te komen. Het lukt de ouders niet om hulpverlening te aanvaarden en op constructieve wijze met de gecertificeerde instelling in gesprek te gaan. Dat de WSG hierin onvoldoende optreedt vindt geen bevestiging in de overgelegde emailcorrespondentie. Aan het verzoek van 31 oktober 2016 om tezamen met de jeugdzorgwerkers en de school een gesprek te voeren met als doel een eerste stap te zetten richting schoolgang is door de ouders geen gevolg gegeven. Uit de inhoud van de correspondentie wordt duidelijk dat de ouders in feite bemoeienis door jeugdzorgwerkers afhouden.
De rechtbank wil wel aannemen dat een ondertoezichtstelling tot stress in het gezin van [minderjarige] leidt, nu de samenwerking van de ouders met de hulpverlening zo moeizaam verloopt. Er bestaat evenwel geen duidelijkheid of de toename van de epileptische insulten daadwerkelijk te wijten is aan deze stress. In zijn brief van 13 augustus 2015 meldt dr. Berghoff (productie 34) aan dr. I. Snoeck, kinderneuroloog van het Juliana Kinderziekenhuis, dat “bij een eventuele hernieuwde anti-infectieuze behandeling rekening moet worden gehouden met het feit dat vrijwel alle antibiotica een aanval bevorderen” en [minderjarige] langdurig een hoge dosering antibioticum krijgt voorgeschreven. Daarnaast meldt dr. Berghoff dat [minderjarige] in augustus 2015 tijdens de terugreis van zijn praktijk een epileptische aanval heeft gehad. Voorts heeft de rechtbank geen zicht op de overige stresserende factoren binnen het gezinssysteem. Ter zitting heeft de vader verklaard dat door de ziekte van [minderjarige] het gezin reeds jaren in zeer stressvolle omstandigheden leeft.
Uit het vorenstaande volgt dat er nog steeds sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] zodat geen aanleiding is de ondertoezichtstelling te beëindigen. Continuering van de gedwongen hulpverlening is noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] van hulp verstoken blijft.
I. verzoekt tot machtiging tot uithuisplaatsing
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De rechtbank constateert dat de situatie rond [minderjarige] zeer zorgelijk is, zowel op pedagogisch, cognitief, fysiek, sociaal en psychisch gebied. Deze zorgelijke situatie duurt al jaren voort en de ouders zijn er met – uiteindelijk ook gedwongen – hulpverlening niet in geslaagd hierin verandering te brengen.
De schoolgang van [minderjarige] is sinds oktober 2013 verstoord. Vanaf augustus 2014 gaat zij nauwelijks meer naar school en vanaf november 2015 is de schoolgang volledig gestagneerd. [minderjarige] heeft zelf aangegeven voorlopig niet aan schoolbezoek toe te zijn. Ook het thuisonderwijs komt onvoldoende op gang, het lukt [minderjarige] niet haar huiswerk te maken. De ouders varen hierin geheel op het advies van dr. Berghoff en hetgeen [minderjarige] meent aan te kunnen en geven hierbij kennelijk onvoldoende sturing.
De rechtbank acht het positief dat de ouders kort geleden contact hebben gehad met De Piramide, een school voor (voorgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen met een langdurige ziekte en/of lichamelijke beperking, maar stelt vast dat er nog geen concrete stappen zijn gezet en er geen re-integratieplan is opgesteld. De school zou bovendien onlangs hebben laten weten dat zij [minderjarige] vooralsnog geen scholing kunnen bieden. Het is voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat er op korte termijn daadwerkelijk stappen worden gezet richting hervatting van de schoolgang.
Daarnaast lijken de ouders niet alle medische zaken en risico’s met dr. Berghoff te bespreken. Zo heeft dr. Berghoff in voormelde brief van 13 augustus 2015 aan kinderarts dr. Snoeck vermeld: “Bij een eventuele hernieuwde anti-infectieuze behandeling moet rekening worden gehouden met het feit dat vrijwel alle antibiotica een aanval bevorderen.” De ouders hebben hierover desgevraagd aangegeven de risico’s die een behandeling met antibiotica met zich brengt voor het uitlokken van epileptische insulten niet met dr. Berghoff te hebben besproken. Tevens schrijft dr. Berghoff in zijn brief d.d. 20 oktober 2016 (producties): “Dr. Mulders adviseert een breed, medisch, psychosociaal, pediatrisch onderzoek, daarbij moet een analyse plaatsvinden aan de hand van de ISF/CY. Met dit voorstel van dr. Mulders moet worden ingestemd. Een algemeen medisch, psychosociaal, pediatrisch onderzoek zou moeten plaatsvinden en de rapporten moeten zo snel mogelijk aan de familie van de patiënte worden overhandigd.” Ter zitting hebben de ouders desgevraagd laten weten hier van niet op de hoogte te zijn en dit eveneens niet met dr. Berghoff te hebben besproken. De rechtbank merkt op dat een dergelijke onderzoek, ondanks de adviezen, in elk geval niet is opgestart.
De rechtbank overweegt voorts dat er geen totaaloverzicht is op het algehele welzijn van [minderjarige] . Zij krijgt behandeling van twee medisch specialisten - dr. Berghoff en dr. Jonker - die zich, zou lijkt het, distantiëren van elkaars behandeling en elkaar, blijkens het raadsrapport van april 2016, niet op de hoogte stellen van elkaars behandeling. De ouders stellen dat de specialisten de behandeling van [minderjarige] in nauwe samenspraak vormgeven, maar dit blijkt niet uit de stukken. Afgezien van een schriftelijk contact in 2015 worden blijkens productie 37 de vragen van dr. Berghoff per mail door de moeder aan dr. Jonker voorgelegd, het antwoord wordt vervolgens aan de moeder gegeven die het weer vertaald doorgeeft aan dr. Berghoff.
De rechtbank constateert dat de opstelling van de ouders een patroon lijkt te zijn waarin zij met de hulpverlening meebewegen, maar uiteindelijk niet de juiste stappen zetten om de ontwikkeling van [minderjarige] te bevorderen. Het gezinssysteem lijkt weinig tot verandering in staat te zijn. De oorzaken van de problemen die het gezin ervaart, worden uitsluitend gezocht in de inmenging in en de bemoeienis met de ziekte van [minderjarige] door anderen, zoals een kinderneuroloog, instanties, school, raadsmedewerkers en jeugdzorgwerkers. De ouders laten zich volledig leiden door behandeling en adviezen van dr. Berghoff, die [minderjarige] eenmaal per jaar onderzoekt en ziet en zich alleen door de moeder van [minderjarige] laat informeren.
Dit patroon waarin het gezin beweegt heeft erin geresulteerd dat [minderjarige] sinds 2013 verstoken is van onderwijs, regelmatig sociaal contact – anders dan via sociale media – en hulp voor zichzelf. Met name dit laatste acht de rechtbank een zorgelijk gegeven.
Gelet op dit patroon, de slechts zeer beperkte vooruitgang van [minderjarige] in de afgelopen paar maanden en het onvermogen van de ouders om samen te werken met de hulpverlening ziet de rechtbank er thans geen heil meer in om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] vanuit de thuissituatie te doen keren. In het belang van de opvoeding, verzorging en tot onderzoek van haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid, is een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk. Tijdens deze uithuisplaatsing van [minderjarige] dient een gedegen medisch, psychologisch en psychiatrisch onderzoek plaats te vinden naar [minderjarige] teneinde een advies te verkrijgen over wat [minderjarige] en haar ouders nodig hebben om de bedreigde ontwikkeling te doen keren. Ook dr. Berghoff heeft in zijn brief van 20 oktober 2016 de noodzaak van een dergelijk onderzoek onderschreven.
De rechtbank acht een dagelijkse observatie door een ander dan de ouders noodzakelijk om [minderjarige] ’s fysieke en psychische gesteldheid los van het gezinssysteem te kunnen beoordelen en zodoende adequate, onafhankelijke informatie te verkrijgen. Anders dan de Raad voor ogen staat, dient een uithuisplaatsing in een pleeggezin te worden gerealiseerd. Te meer de rechtbank in ogenschouw neemt dat [minderjarige] ook op emotioneel gebied kwetsbaar is, verdient een dergelijke gezinssetting - met de mogelijkheid tot het uitvoeren van een ambulant onderzoek - de voorkeur boven een tijdelijke plaatsing in een ziekenhuis.
Wat betreft de uitvoering van het noodzakelijk geachte medische, psychologische en psychiatrische onderzoek naar [minderjarige] kan gedacht worden aan het Amsterdams Multidisciplinair Lyme Centrum in het AMC. De rechtbank benadrukt hierbij dat een dergelijke onderzoek de behandeling door dr. Berghoff en dr. Jonker onverlet laat, hetgeen de Raad en de gecertificeerde instelling ook zo ter terechtzitting hebben bevestigd. De rechtbank acht het eveneens van belang dat er onderzoek wordt uitgevoerd naar de psychische gesteldheid van de ouders en het gezinssysteem.
De rechtbank zal de verzochte machtiging in eerste instantie voor zes maanden verlenen en voor het overige aanhouden. Het doel van deze periode is om [minderjarige] door onafhankelijke derden buiten het gezin te laten observeren en het ambulante onderzoek te laten plaatsvinden bij onafhankelijke artsen en vervolgens met de adviezen van deze artsen hulpverlening in de thuissituatie in te zetten.
De rechtbank is zich ervan bewust dat zij een ingrijpende beslissing neemt, die tot toename van stress bij [minderjarige] en de ouders kan leiden. Met het oog op de toekomst en de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid is het echter van groot belang dat de huidige impasse wordt doorbroken en onafhankelijke specialisten zich buigen over de vraag welke hulpverlening en behandeling [minderjarige] nodig heeft. Te meer omdat [minderjarige] onlangs vijftien is geworden, wordt deze beslissing thans noodzakelijk geacht. Zij heeft net als ieder ander kind recht op onderwijs. Op de Staat rust ingevolge artikel 28 Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) de verplichting maatregelen te nemen om regelmatig schoolbezoek te bevorderen en dit recht op onderwijs in de praktijk te brengen, zodat ieder kind de mogelijkheid krijgt zich naar zijn kunnen te ontwikkelen en op volwassen leeftijd in de maatschappij te kunnen functioneren en participeren. Tevens heeft [minderjarige] recht op genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid. Ingevolge artikel 24 van het IVRK rust op de Staat de verplichting de verwezenlijking van dit recht na te streven en de toegang tot noodzakelijke medische hulp en gezondheidszorg te waarborgen. Het is in de thuissituatie niet, althans onvoldoende, mogelijk gebleken deze rechten van [minderjarige] voldoende te waarborgen. [minderjarige] wordt slechts een keer per jaar onderzocht door een Duitse arts, een behandeling die niet in overeenstemming is met de ernstige diagnoses waarover gesproken wordt bij [minderjarige] en die haar functioneren reeds jarenlang zeer ernstig belemmeren. Op basis van het recht van [minderjarige] op toegang tot medische hulp en haar recht op een gezonde ontwikkeling is het ingrijpen middels kinderbeschermingsmaatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd. Lichtere maatregelen, zoals vrijwillige hulp en een ondertoezichtstelling, hebben niet tot een verbetering van de situatie van [minderjarige] geleid.
II. verzoekt tot gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling ex artikel 1:265e BW en verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling
Zoals hiervoor uiteengezet acht de rechtbank het noodzakelijk dat er een onafhankelijk medisch, psychologisch, psychiatrisch en pediatrisch onderzoek wordt uitgevoerd. De ouders betogen dat een dergelijk onderzoek reeds heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank gaat hieraan voorbij. De in opdracht van de ouders uitgevoerde onderzoeken door verschillende medici, een psychiater en een psychotherapeute hebben plaatsgevonden zonder dat de raad in de keuze voor deze deskundigen en de vraagstelling zijn gekend. Alleen hierom al betreffen het geen onafhankelijke onderzoeken.
Nu gebleken is dat de ouders hun eigen visie hebben op hetgeen [minderjarige] medisch en psychologisch nodig heeft en niet of nauwelijks openstaan voor onderzoeken, adviezen en behandelingen van andere professionals dan degenen die door henzelf zijn ingeschakeld, acht de rechtbank het noodzakelijk de verzochte gedeeltelijke toekenning van het gezag van de ouders aan de gecertificeerde instelling, voor zover dat strekt tot medische behandeling, toe te wijzen. De rechtbank voorziet dat de uithuisplaatsing en het ambulante onderzoek zonder gedeeltelijke toekenning van dit gezag niet doelmatig is.
Ook het verzoek tot gedeeltelijke toekenning van het gezag voor zover het de aanmelding bij een onderwijsinstelling betreft zal worden toegewezen. Zodoende kan de gecertificeerde instelling, in overleg met [minderjarige] en de ouders, en de school de komende maanden eveneens een re-integratieplan voor hervatting van de schoolgang opstellen.
[minderjarige] is vijftien jaar oud, zodat voor medisch handelen ook haar toestemming is vereist, naast die van haar ouders. Nu [minderjarige] blijkens de rapporten van kinderpsychiater dr. Keijzer en psychotherapeute drs. Terweij in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake en de raad geen stukken heeft overgelegd waaruit het tegendeel volgt, zal de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling, ex artikel 1:265e, eerste lid, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek, afwijzen. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat ook de bijzondere curator heeft aangegeven dat [minderjarige] met betrekking tot medische behandeling haar eigen keuzes kan maken. Dit laat onverlet dat de rechtbank meent dat medewerking van [minderjarige] aan het – ook door dr. Berghoff – noodzakelijk geachte ambulante onderzoek in haar belang is. De toestemming en medewerking van [minderjarige] zullen tevens haar terugkomst naar huis kunnen bespoedigen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissingen af te wijzen. Het betreft hier een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de nog maar 15-jarige [minderjarige] , een uithuisplaatsing dient in het belang van [minderjarige] zo spoedig mogelijk plaats te vinden. . Reeds hierom gaat de rechtbank aan het verweer van de ouders op dit punt voorbij.
Ambtshalve benoeming van een bijzondere curator
Met het oog op het waarborgen van de belangen van [minderjarige] ziet de rechtbank aanleiding voor herbenoeming van bijzondere curator mevrouw drs. [mevrouw D] . De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat zij zich ook in de voortzetting van onderhavige procedure gehoord voelt en geeft de bijzondere curator daarom de opdracht om ook in het verdere verloop van deze procedure de stem van [minderjarige] naar voren te brengen. De rechtbank verzoekt de bijzondere curator voor de vervolg zitting schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen.
III. verzoek tot schorsing gezag
Nu de rechtbank het primaire verzoek gedeeltelijk zal toewijzen en voor het overige zal aanhouden, komt de rechtbank thans niet toe aan behandeling van het subsidiaire verzoek tot gedeeltelijke schorsing van de ouders uit het gezag. Dit verzoek zal worden aangehouden.
Proceskosten veroordeling
Nu de rechtbank de verzoeken machtiging tot uithuisplaatsing, gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling gedeeltelijk heeft toegewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding de raad in de kosten van deze procedure te veroordelen. Een eindbeslissing zal bij eindbeschikking op dit punt definitief worden gegeven.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling;
machtigt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van
13 januari 2017 tot 13 juni 2017;
bepaalt dat het gezag van de ouders met betrekking tot de aanmelding van [minderjarige] bij een onderwijsinstelling en het geven van toestemming voor een medische behadeling van [minderjarige] voor zover dit betreft het doen van een onderzoek naar de fysieke, medische en psychiatrische gesteldheid van [minderjarige] wordt uitgeoefend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering van 13 januari 2017 tot 13 juni 2017, zijnde de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing;
verklaart deze maatregelen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot gedeeltelijke toekenning van het gezag aan de gecertificeerde instelling, voor zover het de vervanging van de toestemming van [minderjarige] voor medische behandeling betreft;
benoemd, ter uitvoering van voornoemde opdracht, tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] :
mevrouw drs. [mevrouw D] ,
Van der Valk Boumanweg 178 D-3, 2352 JD te Leiderdorp, 071-5820939,
en bepaalt dat de bijzondere curator uiterlijk een week voor hierna genoemde zitting schriftelijk verslag dient te doen aan de rechtbank en belanghebbenden;
houdt de behandeling van de verzoeken machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling voor het overige aan tot een nader te bepalen terechtzitting van de meervoudige kamer gelegen
vóór 13 juni 2017;
houdt tevens de verzoeken tot schorsing van het gezag en proceskostenveroordeling aan tot voormelde terechtzitting;
gelast de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering uiterlijk twee weken voor voornoemde zitting schriftelijk verslag uit te brengen aan de rechtbank en de belanghebbenden over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven of zij de door haar ingediende verzoeken handhaaft dan wel intrekt;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
- de vader;
- de moeder;
- mr. R. Korver, de advocaat van de ouders;
- [minderjarige] ;
- drs. [mevrouw D] , bijzondere curator van [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, J.M. Vink en A.E.J. Satink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van D.I. van Weerden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2017.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.