I. verzoekt tot machtiging tot uithuisplaatsing
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De rechtbank constateert dat de situatie rond [minderjarige] zeer zorgelijk is, zowel op pedagogisch, cognitief, fysiek, sociaal en psychisch gebied. Deze zorgelijke situatie duurt al jaren voort en de ouders zijn er met – uiteindelijk ook gedwongen – hulpverlening niet in geslaagd hierin verandering te brengen.
De schoolgang van [minderjarige] is sinds oktober 2013 verstoord. Vanaf augustus 2014 gaat zij nauwelijks meer naar school en vanaf november 2015 is de schoolgang volledig gestagneerd. [minderjarige] heeft zelf aangegeven voorlopig niet aan schoolbezoek toe te zijn. Ook het thuisonderwijs komt onvoldoende op gang, het lukt [minderjarige] niet haar huiswerk te maken. De ouders varen hierin geheel op het advies van dr. Berghoff en hetgeen [minderjarige] meent aan te kunnen en geven hierbij kennelijk onvoldoende sturing.
De rechtbank acht het positief dat de ouders kort geleden contact hebben gehad met De Piramide, een school voor (voorgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen met een langdurige ziekte en/of lichamelijke beperking, maar stelt vast dat er nog geen concrete stappen zijn gezet en er geen re-integratieplan is opgesteld. De school zou bovendien onlangs hebben laten weten dat zij [minderjarige] vooralsnog geen scholing kunnen bieden. Het is voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat er op korte termijn daadwerkelijk stappen worden gezet richting hervatting van de schoolgang.
Daarnaast lijken de ouders niet alle medische zaken en risico’s met dr. Berghoff te bespreken. Zo heeft dr. Berghoff in voormelde brief van 13 augustus 2015 aan kinderarts dr. Snoeck vermeld: “Bij een eventuele hernieuwde anti-infectieuze behandeling moet rekening worden gehouden met het feit dat vrijwel alle antibiotica een aanval bevorderen.” De ouders hebben hierover desgevraagd aangegeven de risico’s die een behandeling met antibiotica met zich brengt voor het uitlokken van epileptische insulten niet met dr. Berghoff te hebben besproken. Tevens schrijft dr. Berghoff in zijn brief d.d. 20 oktober 2016 (producties): “Dr. Mulders adviseert een breed, medisch, psychosociaal, pediatrisch onderzoek, daarbij moet een analyse plaatsvinden aan de hand van de ISF/CY. Met dit voorstel van dr. Mulders moet worden ingestemd. Een algemeen medisch, psychosociaal, pediatrisch onderzoek zou moeten plaatsvinden en de rapporten moeten zo snel mogelijk aan de familie van de patiënte worden overhandigd.” Ter zitting hebben de ouders desgevraagd laten weten hier van niet op de hoogte te zijn en dit eveneens niet met dr. Berghoff te hebben besproken. De rechtbank merkt op dat een dergelijke onderzoek, ondanks de adviezen, in elk geval niet is opgestart.
De rechtbank overweegt voorts dat er geen totaaloverzicht is op het algehele welzijn van [minderjarige] . Zij krijgt behandeling van twee medisch specialisten - dr. Berghoff en dr. Jonker - die zich, zou lijkt het, distantiëren van elkaars behandeling en elkaar, blijkens het raadsrapport van april 2016, niet op de hoogte stellen van elkaars behandeling. De ouders stellen dat de specialisten de behandeling van [minderjarige] in nauwe samenspraak vormgeven, maar dit blijkt niet uit de stukken. Afgezien van een schriftelijk contact in 2015 worden blijkens productie 37 de vragen van dr. Berghoff per mail door de moeder aan dr. Jonker voorgelegd, het antwoord wordt vervolgens aan de moeder gegeven die het weer vertaald doorgeeft aan dr. Berghoff.
De rechtbank constateert dat de opstelling van de ouders een patroon lijkt te zijn waarin zij met de hulpverlening meebewegen, maar uiteindelijk niet de juiste stappen zetten om de ontwikkeling van [minderjarige] te bevorderen. Het gezinssysteem lijkt weinig tot verandering in staat te zijn. De oorzaken van de problemen die het gezin ervaart, worden uitsluitend gezocht in de inmenging in en de bemoeienis met de ziekte van [minderjarige] door anderen, zoals een kinderneuroloog, instanties, school, raadsmedewerkers en jeugdzorgwerkers. De ouders laten zich volledig leiden door behandeling en adviezen van dr. Berghoff, die [minderjarige] eenmaal per jaar onderzoekt en ziet en zich alleen door de moeder van [minderjarige] laat informeren.
Dit patroon waarin het gezin beweegt heeft erin geresulteerd dat [minderjarige] sinds 2013 verstoken is van onderwijs, regelmatig sociaal contact – anders dan via sociale media – en hulp voor zichzelf. Met name dit laatste acht de rechtbank een zorgelijk gegeven.
Gelet op dit patroon, de slechts zeer beperkte vooruitgang van [minderjarige] in de afgelopen paar maanden en het onvermogen van de ouders om samen te werken met de hulpverlening ziet de rechtbank er thans geen heil meer in om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] vanuit de thuissituatie te doen keren. In het belang van de opvoeding, verzorging en tot onderzoek van haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid, is een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk. Tijdens deze uithuisplaatsing van [minderjarige] dient een gedegen medisch, psychologisch en psychiatrisch onderzoek plaats te vinden naar [minderjarige] teneinde een advies te verkrijgen over wat [minderjarige] en haar ouders nodig hebben om de bedreigde ontwikkeling te doen keren. Ook dr. Berghoff heeft in zijn brief van 20 oktober 2016 de noodzaak van een dergelijk onderzoek onderschreven.
De rechtbank acht een dagelijkse observatie door een ander dan de ouders noodzakelijk om [minderjarige] ’s fysieke en psychische gesteldheid los van het gezinssysteem te kunnen beoordelen en zodoende adequate, onafhankelijke informatie te verkrijgen. Anders dan de Raad voor ogen staat, dient een uithuisplaatsing in een pleeggezin te worden gerealiseerd. Te meer de rechtbank in ogenschouw neemt dat [minderjarige] ook op emotioneel gebied kwetsbaar is, verdient een dergelijke gezinssetting - met de mogelijkheid tot het uitvoeren van een ambulant onderzoek - de voorkeur boven een tijdelijke plaatsing in een ziekenhuis.
Wat betreft de uitvoering van het noodzakelijk geachte medische, psychologische en psychiatrische onderzoek naar [minderjarige] kan gedacht worden aan het Amsterdams Multidisciplinair Lyme Centrum in het AMC. De rechtbank benadrukt hierbij dat een dergelijke onderzoek de behandeling door dr. Berghoff en dr. Jonker onverlet laat, hetgeen de Raad en de gecertificeerde instelling ook zo ter terechtzitting hebben bevestigd. De rechtbank acht het eveneens van belang dat er onderzoek wordt uitgevoerd naar de psychische gesteldheid van de ouders en het gezinssysteem.
De rechtbank zal de verzochte machtiging in eerste instantie voor zes maanden verlenen en voor het overige aanhouden. Het doel van deze periode is om [minderjarige] door onafhankelijke derden buiten het gezin te laten observeren en het ambulante onderzoek te laten plaatsvinden bij onafhankelijke artsen en vervolgens met de adviezen van deze artsen hulpverlening in de thuissituatie in te zetten.
De rechtbank is zich ervan bewust dat zij een ingrijpende beslissing neemt, die tot toename van stress bij [minderjarige] en de ouders kan leiden. Met het oog op de toekomst en de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid is het echter van groot belang dat de huidige impasse wordt doorbroken en onafhankelijke specialisten zich buigen over de vraag welke hulpverlening en behandeling [minderjarige] nodig heeft. Te meer omdat [minderjarige] onlangs vijftien is geworden, wordt deze beslissing thans noodzakelijk geacht. Zij heeft net als ieder ander kind recht op onderwijs. Op de Staat rust ingevolge artikel 28 Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) de verplichting maatregelen te nemen om regelmatig schoolbezoek te bevorderen en dit recht op onderwijs in de praktijk te brengen, zodat ieder kind de mogelijkheid krijgt zich naar zijn kunnen te ontwikkelen en op volwassen leeftijd in de maatschappij te kunnen functioneren en participeren. Tevens heeft [minderjarige] recht op genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid. Ingevolge artikel 24 van het IVRK rust op de Staat de verplichting de verwezenlijking van dit recht na te streven en de toegang tot noodzakelijke medische hulp en gezondheidszorg te waarborgen. Het is in de thuissituatie niet, althans onvoldoende, mogelijk gebleken deze rechten van [minderjarige] voldoende te waarborgen. [minderjarige] wordt slechts een keer per jaar onderzocht door een Duitse arts, een behandeling die niet in overeenstemming is met de ernstige diagnoses waarover gesproken wordt bij [minderjarige] en die haar functioneren reeds jarenlang zeer ernstig belemmeren. Op basis van het recht van [minderjarige] op toegang tot medische hulp en haar recht op een gezonde ontwikkeling is het ingrijpen middels kinderbeschermingsmaatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd. Lichtere maatregelen, zoals vrijwillige hulp en een ondertoezichtstelling, hebben niet tot een verbetering van de situatie van [minderjarige] geleid.